De zon staat loodrecht aan de hemel en brandt onbarmhartig op mijn lijf. Mijn gesprongen lippen snakken naar een paar druppels vocht. Het zweet gutst van mijn voorhoofd mijn ogen in en bijt mijn hoornvliezen uit. Voor me uit strekt zich het schrale en uitgedroogde landschap van de eindeloze steppe. De verzengende hitte hangt als een geest in de lucht. Mijn gepijnigde lichaam schuurt langs de ruwe bodem terwijl ik mezelf krampachtig probeer voort te bewegen. Op de takken van een eenzaam boven de dorre vlakte uittorende boom zitten de gieren te wachten. Uit hun kelen komen raspende geluiden en het kwijl druipt langs hun puntige snavels, klaar om zich op me te storten en het vlees van mijn botten te scheuren. Krampachtig houd ik mijn kapmes vast. " Wat ben je nu allemaal aan het doen daar met die schaar? " hoor ik in de verte. Het is mijn vriendin, ze is bezig de was op te hangen. " Ik ben het gras aan het maaien " zeg ik. "We hebben toch helemaal geen gras!