“Gelooft u in een tijdloos parallel universum? " “ Pardon? “ Ik draai me om en kijk in de twinkelende ogen van een guitig kereltje. Zijn krullen zitten warrig, alsof hij zichzelf een permanent heeft ingedraaid. De schouders zijn ietwat ingezakt, de snor is vlassig en hangt als een treurwilg. De benen zijn knokig, maar hij heeft een vriendelijk gezicht. “ Een tijdloos universum? Tja, ik heb eerlijk gezegd geen idee wat ik me daarbij voor moet stellen. “ “ Heel simpel “, zegt hij. “ Een universum, een bestaan naast het huidige, zonder tijd en niet zichtbaar vanuit ons universum.” “ Ja, ja, ja “ , mompel ik terwijl ik dichter bij hem gaan staan om de kegel te ruiken die ongetwijfeld de oorzaak is van deze wartaal. Ik ruik echter geen kegel, ik ruik niks. “ Ziet u die mensen aan de overkant van de straat? “, vraagt hij. Ik tuur naar de overkant en zie een groep mensen die zich voortbewegen of stilstaan, dat is moeilijk te zien. Het zijn mannen en vrouwen en ik heb geen idee hoe