Ik zat thuis op de bank en keek door het raam naar buiten. Het was een prachtige dag. De wind joeg de wolken, die de asgrauwe kleur hadden van de lever van een alcoholist, door de lucht. Messcherpe hagelstenen geselden stad en land en de temperatuur tikte ternauwernood de twee graden celsius aan. Het was zaterdagmiddag en ik had niks om handen, een prachtige dag om op pad te gaan. Ik trok mijn jas aan, nam een snack mee in de vorm van een grapefruit, trok de deur achter me dicht en kuierde richting tramlijn vier. Het was flink druk in de tram, maar ik wist toch een zitplaats te bemachtigen. Tegenover me zat een oud vrouwtje. Ik kreeg trek en haalde mijn grapefruit tevoorschijn. Zorgvuldig pelde ik de citrusvrucht en deed de schillen in mijn jaszak. Ik brak de grapefruit in tweeën en een dikke straal zuur grapefruitsap joeg richting het oude vrouwtje. Ze werd vol op het hoornvlies van haar rechteroog geraakt. Een afgrijselijk gekrijs vulde de tram. Het oude vrouwtje stond in paniek