Doorgaan naar hoofdcontent

Rondje Rotterdam

 




Ik zat thuis op de bank en keek door het raam naar buiten. Het was een prachtige dag. De wind joeg de wolken, die de asgrauwe kleur hadden van de lever van een alcoholist, door de lucht. Messcherpe hagelstenen geselden stad en land en de temperatuur tikte ternauwernood de twee graden celsius aan. Het was zaterdagmiddag en ik had niks om handen, een prachtige dag om op pad te gaan. Ik trok mijn jas aan, nam een snack mee in de vorm van een grapefruit, trok de deur achter me dicht en kuierde richting tramlijn vier.

Het was flink druk in de tram, maar ik wist toch een zitplaats te bemachtigen. Tegenover me zat een oud vrouwtje. Ik kreeg trek en haalde mijn grapefruit tevoorschijn. Zorgvuldig pelde ik de citrusvrucht en deed de schillen in mijn jaszak. Ik brak de grapefruit in tweeën en een dikke straal zuur grapefruitsap joeg richting het oude vrouwtje. Ze werd vol op het hoornvlies van haar rechteroog geraakt. Een afgrijselijk gekrijs vulde de tram. Het oude vrouwtje stond in paniek op en waggelde heen en weer. Doordat ze haar handen voor haar gezicht had kon ze niet goed zien waar ze liep. De tram stond inmiddels met open deuren stil bij halte Noordsingel. Ze donderde via het trappetje naar beneden en kwam met haar kin op de stoeprand terecht. Terwijl de tram zijn weg vervolgde zag ik het besje in de verte op straat liggen kermen en werd ze kleiner en kleiner.

Ik besloot op het Weena uit te stappen. Op de kop van de Lijnbaan, ongeveer ter hoogte van de plek waar eens de vermaarde Ierse Pub O’Sheas heeft gezeten en waar ik menig uur heb doorgebracht met Grote Geeuw en Ome Beertje, stond een soort van artiest te jongleren met brandende fakkels. Hij kreeg veel bijval van het publiek dat om hem heen stond. Menigeen had al een euro geworpen in de hoed die hij speciaal daarvoor op straat had neergelegd. Ik vatte het idee het tafereel nader te gaan aanschouwen, zwaar onder de indruk als ik was van man’s kunsten. Gelukkigerwijs had ik mijn fotocamera meegenomen zodat ik een en ander op de gevoelige plaat kon zetten. Ik zoemde in, stelde de juiste iso, diafragma en sluitertijd in en drukte af. Door het donkere weer werd mijn flitser geactiveerd en deze verblindde de jongleur. Zes brandende fakkels doken naar beneden en door de tijdelijke blindheid was hij niet in staat deze op te vangen. Zijn prachtige paardenstaart stond in een mum van tijd in de fik, terwijl een andere fakkel op zijn oog belandde en hij een derde fakkel opving met zijn mond. Het gekrijs was niet mals en de geur van verbrand haar en verschroeid vlees hing in de lucht. De jongleur hing niet in de lucht, maar was aan het stuiptrekken op de grond. Ik nam nog een foto en vervolgde mijn tocht.

Ik kwam uit op de Boompjes. Een sliert van wel tweehonderd mensen liep langs de kade en hield elkaars hand vast. Ik was zeer benieuwd wat dit moest voorstellen en tikte de laatste in de rij op de rug.

“ Wat stelt dit voor mijnheer? “

“ Dit is een uiting van solidariteit naar de getroffenen in Hillegersberg. “

“ De getroffenen in Hillegersberg? “

“ Ja. Door de coronacrisis en de oorlog zijn hele volksstammen in Hillegersberg getroffen “

“ Getroffen door wat? “ Het begon me nog niet echt te dagen.

“ Getroffen door vakantieperikelen “ zei de man. “ Ze kunnen nog maar zes keer per jaar op vakantie in plaats van zeven keer. “

“ Wat verschrikkelijk! “ hoorde ik mezelf roepen. “ Wat een geweldig gebaar van jullie om je solidair met deze gekwelden te verklaren. Jullie mogen apetrots op jezelf zijn. “ Om aan te geven dat ik de actie zeer op prijs stelde gaf ik de man een stevige schouderklop. De man zakte door zijn knieën en viel tegen zijn voorganger aan. Als een rij dominostenen viel de hele zwik van tweehonderd eerst om en toen in het ijskoude water van de Maas. Ik vervolgde mijn wandeling, maar zag nog net hoe met man en macht werd geprobeerd de  verkleumde mensen uit het water te halen.

Ik sloeg af richting de Coolsingel. De pas aangelegde natuurstenen glommen in de ijsregen en de jonge aanplant zwiepte op en neer dat het een lieve lust was. Bij het Hofplein sloeg ik linksaf, het Weena op. Tegen de Delftse Poort stond een gigantische ladder van een glazenwasser. Een arbeider stond op de bovenste tree verdieping zeven in te soppen. Een werknemer van de hondenuitlaatservice was een roedel honden aan het uitlaten. Het was een koddig gezicht, al die vrolijke viervoeters bij elkaar  gezamenlijk aan een lijn. Ik zag een grote stok liggen, gooide deze in de lucht en riep: “ Apport Bello. “ De honden gingen er als een jekko achteraan. De werknemer van de uitlaatservice struikelde en ik hoorde botten kraken. De vriendelijke viervoeters hadden het reuze naar hun zin. Ze renden rondjes om de ladder van de glazenwasser zodat de lijn strak om de ladder werd getrokken. Ik gooide nog een stok in de lucht en de honden wilden er wederom achteraan rennen. De ladder werd meegetrokken en de glazenwasser werd gelanceerd. Hij kwam terecht op het dak van tramlijn vijf en werd geëlektrocuteerd.

Het werd tijd voor een coffee break en ik besloot richting de Markthal te lopen. Aan de achterkant van de Markthal, zijde het Steiger, zat een vrouw in een rolstoel die aan het proberen was een selfie  te maken. Ik kreeg het idee dat het niet helemaal lukte en liep naar haar toe.

“ Kan ik u helpen mevrouw? “ vroeg ik.

“ Als u wilt graag. Ik wil een foto van mezelf met de Markthal op de achtergrond.”

“ Geen probleem mevrouw, maar mag ik u wat vragen? “

“ Natuurlijk jongeman “ zei ze.

Ik heb geen idee waarom ze me jongeman noemde, ik ben namelijk al ruimschoots de vijftig gepasseerd. Het zal ongetwijfeld komen door mijn frisse, gezonde, pure uiterlijk.

“ Waarom wilt u zich aan de kant van het Steiger laten vereeuwigen met de Markthal en niet aan de voorkant die, wat algemeen wordt beaamd, beter uit de verf komt.”

“ Hele goede vraag jongeman en ik zal je daar een antwoord op geven. Mijn man zaliger zat in de steigerbouw, vandaar. “

“ Dat verklaart een hoop mevrouw. Kom ik zal u naar boven rijden. “ Ik duwde me het apezuur, maar er zat geen beweging in het vehicle.

“ Je moet ‘m even van de rem halen knul. “

Van jongeman naar knul in anderhalve minuut, ze werd wel heel snel familiair. Ze gaf me haar telefoon om een foto te maken. Ik haalde de rolstoel van de rem en duwde haar naar boven. Boven aangekomen zette ik de rolstoel op de best denkbare plek, draaide me om en liep tien meter naar achteren. Na die tien meter draaide ik me weer om, zette de smartphone aan mijn oog en probeerde via de zoeker de vrouw in de rolstoel te kaderen. Ik zag niks, helemaal niks, een lege plek waar ze dertig seconden eerder had gestaan. Achter me hoorde ik een angstaanjagend gebrul. Ik draaide me om en zag nog net de rolstoel met de vrouw erin over de rand het Steiger induiken. Ik was vergeten de rolstoel op de rem te zetten. Ik liep richting de Markthal, op zoek naar een bak koffie en een telefoon rijker.

 Het was beregezellig in de Markthal. Na twee bakken koffie schoof ik aan bij de Pinchosbar. Twee flessen Rioja en een karrevracht aan pinchos bezorgden me een voldaan gevoel. Het werd tijd om naar huis te gaan. De twee flessen wijn waren niet in de koude kleren gaan zitten. Ik had inmiddels aardig de kreukels in mijn sokken en zwalkte richting de Goudsesingel om daar tram acht naar huis te nemen. Ik zag de tram in de verte aankomen, trok een sprint, in hoeverre je het sprinten kon noemen, en dook de tram in. De tram reed in volle vaart weg en de omroeper riep : “ Welkom in de tram naar de Burgemeester Oudlaan. “

Burgemeester Oudlaan? Ik zat potverdikkie in de verkeerde tram. Ik was in tram zeven gesprongen in plaats van tram acht. Ik sprong op en dook naar het stopknopje. Het stopknopje bleek de noodrem te zijn. De tram kwam abrupt tot stilstand en ongeveer dertig passagiers kletsten met hun gezicht tegen de voorruit. Misschien was het beter om naar huis te gaan lopen, zodat ik enigszins kon ontnuchteren.

Thuisgekomen zette ik de televisie aan, switchte naar teletekst en koos pagina 101 – het laatste nieuws.

120 – Onverwacht beddentekort Rotterdamse ziekenhuizen.

Een onverwachte aanwas van zwaargewonden heeft in Rotterdam een nijpend tekort aan ziekenhuisbedden veroorzaakt. Diverse ziekenhuizen in de regio schieten te hulp.

Ik kan het maar niet begrijpen. Blijkbaar heeft men niks geleerd van de coronaperiode. Is het nu zo moeilijk een beetje verantwoordelijk in het leven te staan? Een goede voorbereiding is het halve werk.


Foto : Raymond Swaep


 


Reacties

  1. Een rondje door de stad en een spoor van vernieling achterlatend, zich niet bewust van zoveel ellende. Veel Swapiaanser ga je het niet krijgen. Heerlijk om zo even online en virtueel door Rotjeknor te gaan. Even dacht ik dat de hoofdpersoon, al fietsend door de Zwaanshals, zich in de tramrails zou manoeuvreren. Wellicht voor een volgende keer!

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Gelukkig doen ze niet zo moeilijk in Rotjeknor. Vergeven en vergeten is ons motto.

      Verwijderen

Een reactie posten

Populaire posts van deze blog

Trammetje 8

  Ik ben woonachtig in een stad die voornamelijk bekend staat om diens uiterlijk van glas en staal. Als niets ontziende speren schieten torens van glas, staal en beton de lucht in. Toch heeft mijn stad oude wijken waar de geschiedenis nog voelbaar en zichtbaar is. Een van die wijken is het Oude Noorden. Deze wijk is gelegen tussen de Noordsingel, de Bergweg, Noorderkanaalweg, Soetendaalsekade, Zwaanshals, Zwaanshalskade en de Zaagmolenkade. Een nauwe stadswijk omringd door een gordel van groen langs de Rotte en de Noordsingel. E r is iets met deze wijk. Als er afscheid wordt genomen van de zomer en de dagen korter en korter worden gebeuren er dingen die niet te begrijpen zijn. Mensen die het hebben meegemaakt en het hebben proberen te verklaren zijn volkomen krankzinnig naar het gekkenhuis afgevoerd. Hoewel ik zelf nooit getuige ben geweest van vreemde gebeurtenissen kan ik me daar wel iets bij voorstellen. Vooral als ik tegen zonsondergang op één van mijn lievelingsplekken sta: op de

Dat is dan vijfentwintig cent.

    Ik loop richting de Coolvest, draai me om en kijk de Raamstraat in. Nog een paar weken en dan wordt de Zandstraatbuurt gesloopt. Eindelijk heeft Burgemeester Zimmerman dan zijn zin gekregen. De paupers zullen als ratten uit hun holen verjaagd worden. De krotten worden gesloopt en een nieuw stadhuis en modern postkantoor zullen ervoor in de plaats verschijnen. Er moet een stadsboulevard van allure komen. Het zal mij benieuwen. Wat zal ik de wijk gaan missen. Ontelbare uren heb ik er in de groezelige bierhuizen doorgebracht met een glas donker bier in mijn hand en een pak kaarten in mijn binnenzak. Het leven hier ligt mijlenver van dat van mij aan de Leuvehaven. De wereld van de Zandstraatbuurt, de wereld van de sloebers, alcoholisten, souteneurs, hoeren en ander gespuis. Ik veracht ze, maar oh wat heb ik ze nodig om me goed te voelen. Het geluk heeft me toegelachen  vanavond  tijdens het kaarten. Minstens vijfentwintig guldens rammelen in mijn zak. De laatste partij hebben ze me mo

Schipper mag ik overvaren?

  “Twee keer een overtocht, dat is dan samen zeven euro en vijftig cent mijnheer.“ “ Zeven euro vijftig voor twee tickets mijnheer.“ “ Euh….Sorry? Wat? “ “Voor de overtocht. Zeven euro vijftig.“ “Ja natuurlijk. Hier. Ik was even aan het dagdromen.“ “Zijn we weer op aarde eenzame fietser?,“ hoor ik achter me. Ik draai me om en kijk in het lachende gezicht van Ome Beertje. Op zijn blakende hoofd zit een pet van Sankt Pauli. “Je zat zeker weer in een andere dimensie,“ grijnst hij. “Een soort van Ome Beertje hahaha." Ome Beertje is mijn grote vriend. We kennen elkaar al zo lang dat we eigenlijk niet meer weten wanneer we in elkaars leven zijn verschenen. We hebben dezelfde humor en houden beide van contempleren. Ome Beertje beheerst het contempleren tot in de finesses en heeft mij er veel over geleerd. “De mens is een dwaasheid “ zeggen we altijd. “De mens wil altijd meer, maar meer is niet altijd beter.“ zeggen we ook vaak. Ondanks het feit dat de mensen steeds maar o