‘Het leven is een sprookje,‘ hoor je vaak. Ik heb nooit
aandacht besteed aan deze holle frase………..tot vorige maand. Op 13 mei ben ik begonnen met het schrijven van mijn biografie. Tijdens het schrijven ben ik tot de conclusie
gekomen dat ik in mijn leven regelmatig in sprookjesachtige situaties verzeild ben
geraakt. Ik maak u dit duidelijk met twee voorbeelden.
Wandelmaatje
Jaren geleden had ik een wandelmaatje. Met een rugzak vol water, eierkoeken en boterhammen zijn we het halve land doorgegaan. We liepen over verstilde stranden, door vochtige polders, bedompte bossen en verlaten industriesteden. Wandelingen door donkere bossen had onze voorkeur. ‘Ik heb een mooie wandeling op het oog,‘ zei hij op een dag. ‘Een wandeling van dertig kilometer in ‘ Het Verstilde Woud’ in de negorij De Achterhoek. Ik heb wat voorstudie gedaan en gezien dat er halverwege een pannenkoekrestaurant is. Het restaurant ziet er lekker uit. Wat dacht je ervan? Aanstaande zaterdag?‘ ‘Prima idee,‘ zei ik.
Zaterdag zaten we al voor dag en dauw in de trein richting de Achterhoek. Klokslag 10.00 uur stonden we bij het begin van de wandeling. Mijn wandelmaatje had niks teveel gezegd. De wandeling was prachtig. Alle elementen die een donker bos zo interessant maken waren hier samengebald. Het geluid van de stilte was oorverdovend en werd slechts onderbroken door dwarrelende herfstbladeren, druppelende dauw en getrippel trappel van divers klein wild. Zelfs het in dit jaargetijde zo kenmerkende burlen van het tochtige edelhert was niet te horen. Na vijftien kilometer zag we door de bomen een klein grasveld met daarop een schattig bruin huisje. Naar het zich liet aanzien was het gebouwd van hout. ‘Kijk,’ zei mijn wandelmaatje, ‘het pannenkoekrestaurant. Ik ben reuzebenieuwd. Het moet een lekker restaurant zijn.’ Hij liep er naar toe, sneed met zijn padvindersmes een stuk uit de muur en begon dit op te eten. ‘Hmmmmmmm……inderdaad, heel lekker. Het smaakt naar peperkoek. ‘
‘Peperkoek?‘
‘Ja. Peperkoek. Kom,‘ wenkte ie me. Ik liep naar hem toe en hij overhandigde me een stuk van het huisje. Ik begon erop te kauwen en warempel, het smaakte inderdaad naar peperkoek, hele goede zelfs. We lieten ons de peperkoek goed smaken en aten ons buikje vol. Gekraak van een deur deed ons hoofd omdraaien. ‘Zitten jullie aan mijn huisje te knabbelen? ‘ hoorden we een krasse stem zeggen. In de deuropening stond het lelijkste wijf dat ik ooit van mijn leven had gezien. Ze was oud, zeer oud. Het haar was lang, vet en ranzig. Haar huid was gerimpeld en ze bezat een flinke haakneus. Haar mond was gevuld met een rij afzichtelijke, zwarte, rotte tanden. Ze droeg een soort van jurk die zo te ruiken in jaren geen Miele had gezien. Tussen haar smerige tenen hing tenenkaas die riekte naar roquefort. Het ergste was haar stem, die sneed door alles heen. Ze klonk en zag er niet menselijk uit. Het lelijke wijf kwam op ons aflopen en met haar koolzwarte ogen hypnotiseerde ze ons. Ik kan me herinneren dat mijn wandelmaatje als eerste flauwviel. Niet veel later ging bij mij het lampje uit.
Ik werd wakker en zag dat we gevangen zaten in een hok met tralies. Mijn wandelmaatje was nog onder zeil. Het was warm, zeer warm. Het hok was gelegen in een keuken waar een oven vol stond vol te loeien. Het lelijke wijf kwam met twee borden eten aanzetten. ‘Eet!!! ‘beval ze. Mijn wandelmaatje was inmiddels wakker geworden en schrokte zijn eten naar binnen. Ik had geen trek en gaf mijn bord aan hem. Ook mijn eten schrokte hij naar binnen. Zo ging het dag in dag uit. Ik gaf de helft van mijn eten aan mijn wandelmaatje die iedere dag dikker werd. Vooral zijn vingers kregen een kolossale omvang. Ik bleef daarentegen slank. Iedere dag deed ik mijn opdrukoefeningen zodat mijn vingers slank en pezig bleven. Op een gegeven moment gaf het lelijke wijf ons de opdracht onze vingers buiten de tralies te steken. Ze voelde aan onze vingers. ‘Nog één maaltijd,’ zei ze tegen mijn wandelmaatje. ‘ Jij bent er nog lang niet klaar voor, ‘zei ze tegen mij. Ik kreeg het idee dat ze een beetje bijziend was.
De volgende maaltijd strooide ze wat poeder over onze maaltijden heen. Aromat, dacht ik nog. Na de maaltijd viel we meteen in katzwijm. Ik werd wakker van het gegil van mijn wandelmaatje. Ik kon niet geloven wat ik zag. Hij was door de lelijke vrouw vastgebonden op een grote schaal. De oven stond open en het vuur loeide dat het een lieve lust was. ‘NEEEEEEEEEEE!!!!!, hoorde ik mezelf krijsen, maar het was te laat. De schaal werd door de lelijke vrouw in de oven geschoven. Het gekrijs van mijn wandelmaatje ging door merg en been. Ik heb in mijn leven nooit meer zoiets onmenselijks gehoord. Ik viel flauw.
Ik werd wakker van gesmek en gesmak. De lelijke vrouw zat aan de eettafel en op de tafel lag het half verschroeide lijk van mijn wandelmaatje. De geur was weerzinwekkend en het kostte me moeite om niet over mijn nek te gaan. De lelijke vrouw sneed repen vlees van het lijk af en begon erop te kauwen. Toen ze een oogbal los wipte, deze in fijne plakken sneed en opat viel ik wederom flauw.
Ik weet niet hoe lang ik buiten westen ben geweest, maar ik moest een plan verzinnen wilde ik niet in de oven eindigen. Ik besloot gebruik te maken van haar bijziendheid. Toen ze me de opdracht gaf een vinger door de tralies te steken stak ik mijn grote teen erdoorheen. ‘Nog één maaltijd, ‘ kraste ze. Ik zag dat ze wederom ‘ Aromat ‘ op de maaltijd deed. Ik deed net of ik het bord leeg at, maar ik schoof het eten onder de brits. Deze nacht zou ik wakker blijven.
Ik lag op de brits en deed of ik sliep toen de lelijke vrouw
naar binnen kwam, het bord en het bestek wilde weghalen en weet ik veel wat ze
nog meer wilde doen. Toen ze over me heen boog plantte ik de vork met enorme kracht in haar voorhoofd.
Ik sprong van de brits en sleepte haar aan de vork over de grond. De vork liet niet
los, zo diep zat deze in haar voorhoofd. Ze krijste als een waanzinnige. Ik
opende de oven en gooide haar in het vuur. Nooit zal ik de geluiden vergeten
die ze maakte. Ik keek door het raampje van de oven en haar zwarte ogen keken
me strak aan terwijl de rest van haar lichaam wegsmolt.
Ik ben gaan rennen en rennen zonder achterom te kijken. Ik heb er nooit met iemand over gesproken, maar jaren later heb ik de stoute schoenen aangetrokken en ben wederom naar ‘Het Verstilde Woud’ gegaan. Precies om 10.00 uur stond ik aan het begin van de wandeling. Na exact vijftien kilometer doemde het grasveld op. In geen velden of wegen was er iets van het huisje te bekennen. Ik heb het hele veld afgezocht, maar kon niks tastbaars vinden. Was het een droom geweest? Toen ik weg liep viel mijn oog op iets bruins. Vanuit de verte leek het wel een hoopje bruine paddenstoelen. Ik raapte een stuk op, rook eraan en nam een hap. Het smaakte naar peperkoek.
Lekkernijen voor ouderen
Ik heb een tijdje als vrijwilliger gewerkt voor de organisatie
“Lekkernijen voor ouderen." Ouden van dagen die niet erg mobiel meer zijn
kunnen hier gratis gebruik van maken. Het gaat hier niet om de basisbehoeften
maar om lekkernijen. Als een opaatje of omaatje ineens trek heeft in iets lekkers,
dan kunnen ze gebruik maken van de diensten van “Lekkernijen voor ouderen.“ De
vrijwilliger die dienst heeft is oproepbaar middels een piepsysteem voorzien
van een spreekfunctie. Je bent als vrijwilliger volkomen vrij om zelf te beslissen of
je beschikbaar bent of niet. Beantwoord je de pieper niet dan schakelt deze automatisch
door naar de volgende op de lijst.
Ik was een keer een middag met Wolf aan het doorzakken op een verkleedfeest. Zowel Wolf als ik hadden shift deze dag. Na de zevende kelk Dubbele Bruine van Westmalle ging de pieper van Wolf. Of hij enige lekkernijen naar het Kralingse Bos kon brengen. ‘Diep verscholen in het bos woont een oud vrouwtje in een boshuisje,‘ werd hem gemeld. ‘Breng haar een doos sesamcrackers en een fles Vlierbessensap.‘ ‘ Ik ben over drie kwartier terug,’ zei Wolf.
Na een uur was Wolf nog niet terug. Na anderhalf uur ging mijn pieper. Het was de oude mevrouw uit het Kralingse Bos. ‘Is u Wolf? ‘ vroeg ze me. ‘Nee, ‘ik ben een maat van hem, maar ik werk bij dezelfde organisatie.‘ ‘Ik heb hem nog niet gezien,’ zei het besje. ‘Hoe ziet hij eruit? ‘ ‘Dat is een beetje lastig mevrouw. We zitten op een verkleedfeest. Hij is verkleed als een klein meisje. Hij heeft vlechtjes, een rokje en is vooral te herkennen aan het kapje op zijn hoofd. Deze is felrood. Piept u me nogmaals als hij er over een half uur niet is. “
Na een half uur ging mijn pieper af. Wolf was nog niet gesignaleerd. ‘Sesamcrackers en een fles bierflessensap was het toch mevrouw? ‘ ‘Vlierbessensap ja.‘
Ik was niet helemaal fris meer na tien kelken Dubbele Bruine van Westmalle en in plaats van sesamcrackers en vlierbessensap werd het een pak gevulde koeken en een fles rode wijn. Ik zwalkte op mijn fiets richting het Kralingse Bos, op zoek naar het boshuisje. Het lag prachtig diep verscholen in het donkere bos, ver verwijderd van de Grootstad. Ik klopte aan. Geen reactie. Nogmaals. Wederom geen reactie. Ik deed de deur open en ging naar binnen. Er hing een bedompte lucht en ik hoorde iets wat op gesnurk leeg. Achterin de kamer stond een bed waarin iemand lag te slapen. Ik kon mijn ogen niet geloven, dit was helemaal geen omaatje. In het bed lag een of andere dikke,zwaar behaarde kerel. We waren in de maling genomen, dat was overduidelijk. Ik heb tussen de varens de fles wijn soldaat gemaakt en de gevulde koeken opgegeten. Volkomen boven mijn theewater kwam ik op huis aan en viel in een diepe slaap.
De volgende dag kwam mij een merkwaardig bericht ter ore. Er scheen zich de vorige avond een heftig incident te hebben voorgedaan in het Kralingse Bos. Een stomdronken als jager verklede feestganger scheen in een boshuisje in het Kralingse Bos een dikke, harige kerel te hebben doodgeschoten. Hierna heeft hij met een mes de buik van de kerel opengesneden en hem in de Kralingse Plas gegooid.
De gemeente heeft een week gedregd maar ze hebben geen lijk
kunnen vinden. Ik heb Wolf ook nooit meer gezien en daar baal ik een beetje van
aangezien het zijn beurt was om een rondje te geven.
Foto : www.nationalevertelschool.nl
Reacties
Een reactie posten