Ik begon het allemaal een beetje zat te worden. We draaiden door aan beide kanten van het spectrum. De nuance, als deze er al ooit was geweest, was weg en oplossingen waren in geen velden of wegen te bekennen. Het chagrijn heerste in huizen, in straten en op pleinen. De mens had het contact met zijn innerlijk verloren en was niet meer in staat dingen in het juiste perspectief te zien. Wat een kwelling moet het leven voor veel mensen zijn geworden. Zijn we hiervoor op aarde geworpen?
Gelukkig had ik nergens last van. Het was een prachtige winterdag en ik genoot met vette teugen van de enige Windy City die onze kleibodem rijk is. Diverse maatregelen en beperkingen weerhielden me er niet van iedere seconde van het mooie aardse bestaan te absorberen. In de verte hoorde ik iemand zuigen. Het was niet het zuigen wat je op een lolly doet, maar zuigen in de betekenis van tarten en uitdagen. Ik liep richting de zuiggeluiden en zag dat een Untermensch een eenvoudige neringdoende het leven zuur maakte. Deze neringdoende probeerde voor zijn winkel aan passanten zijn boedel te slijten ten einde er enige euro’s aan over te houden. Euro’s die hij hard nodig had voor het vullen van de magen van zijn vrouw en kinderen met broden en vis.
“ Vuile fascist! “ riep het Untermensch naar de neringdoende
terwijl hij tegen het kraampje schopte.
“ Open je winkel voor ik ‘m in de fik steek “ schuimbekte het Untermensch.
Ik was van plan een rustig dagje te houden, maar ik kon dit tafereel eenvoudigweg niet negeren.
“ Wat zijn we aan het doen onevenwichtige? vroeg ik.
Hij draaide zich om en krijste, terwijl het schuim uit zijn
bek vloog, dat ik me nergens mee moest bemoeien.
“ Foute suggestie “ zei ik. “ Ik ben juist hierheen gekomen
om me wel ergens mee te bemoeien.”
“ Rot op!! Rot op naar je baas en val op je knietjes voor
hem “ brieste hij.
Ik draaide me om, bukte
en begon met mijn reet te schudden.
“ Wat ben je aan het
doen? “ vroeg hij met een holle blik in zijn ogen.
“Zie je het? Zie je
het? Kun je het zien? “ vroeg ik hem.
“Zie ik wat? Wat zou ik
moeten zien idioot?! “
“ Zie je hem kwispelen?
Mijn staart.”
“ Je hebt toch helemaal
geen staart? “
“Dat klopt, en daarom
ben ik ook geen hond en heb ik geen baas maar een functionele meerdere.
"Maar jij bent wel een hond “ zei ik terwijl ik mijn riem uit mijn C&A Palomino spijkerbroek trok, om zijn nek heen slingerde en strak trok. Hierna sleepte ik het Untermensch zigzaggend over de Meent. Na driehonderdentwaalf meter maakte ik de riem los en sommeerde hem naar huis te gaan om op zoek te gaan naar de nuance.
Ik vervolgde mijn wandeling. Alles zou weer goed komen, je moest er alleen een beetje in geloven. Een beetje gezond verstand, volharding, stabiliteit en vooral tolerantie. Meer was er niet nodig. Konden we de scherpe randjes van beide kanten maar afvlakken en elkaar ergens ontmoeten in het midden. Daar waar het rijpe fruit aan de bomen hangt wachtend om geplukt te worden en de rotte vruchten worden vermalen en verpulverd tot smerige moes. Ik besloot richting het park te lopen voor de broodnodige rust. In het park, onder de bomen op het mos tussen de struiken werd ik moe, heel erg moe. Ik groef een kuil in de klei, ging erin liggen en dekte mezelf toe met takken en bladeren. Mijn ogen werden zwaar en ik zonk weg zoals ik nog nooit was weggezonken.
Het stond nu voor me en maakte geen geluid. Zijn of haar groene, bolle ogen staarden me aan. Buiten de ogen was de rest van het lichaam zwart. De huid zag er leerachtig uit en rook naar houtskool. Er zat geen vet op het lichaam, het was een en al pees en spier wat ik zag. Ik probeerde contact te maken en zei wie ik was.
“ Ben jij een mens? siste
het.
Mijn
hemel. Het sprak mijn taal.
“
Ja, ik ben een mens “ zei ik. “ Hoe kan het dat jij mijn taal spreekt? “
“ Wij hebben snel geleerd, al voor de Ommekeer. Kom met me mee “ siste het en het wezen draaide zich om en liep richting het water. Ik had moeite het tempo bij te houden door de snelheid van het wezen en het ruwe terrein. Het hield halt bij het water. Het was een rivier zag ik nu en het water was bijkans zwart.
“ Je hebt het over wij “ zei ik. “ Wie bedoel je daarmee? “
Het gaf geen antwoord, maar wees naar een ondiepe kuil waarin een grote stalen
cilinder lag. Het wezen legde de cilinder voor mijn voeten.
“ De
antwoorden op je vragen zitten hierin “ en het deed twee stappen achteruit.
Ik
bekeek de cilinder van alle kanten. Het slot was afgebroken, het was duidelijk
dat er al iemand in gekeken had. Bovenop lag een groot stuk folie met een
beschreven vel erin. Daaronder zaten allemaal attributen, maar ik kon niet goed
zien wat het precies voor spullen waren. Ik haalde het papier uit de folie, vouwde deze open en begon te lezen. Het voelde alsof iemand mijn keel dichtkneep en ijswater in
mijn aderen spoot. Het volgende stond geschreven in mijn eigen taal:
Poëzie in een jasje van proza. Dat zijn de hersenspinsels van Raymond F. Swaep. Als lezer ben je gedwongen om je eigen beelden erbij te bedenken en dat maakt dit stuk zo verdomd fascinerend om te lezen. Raymond F. Swaep vult niets voor je in, je moet het allemaal zelf doen. En ondertussen schuurt het hedendaagse menselijke onbehagen tussen de regels door. Hulde!
BeantwoordenVerwijderenUntermensch, Ommekeer en Palomino-spijkerbroek. Dat smaakt naar meer!
BeantwoordenVerwijderenDank u heren!
BeantwoordenVerwijderenSchetsen van een dystopische toekomst die met rasse schreden nadert (of bevinden we ons er al in?). Ik trek de dekens over mijn hoofd en neem een flinke teug uit mijn platvink.
BeantwoordenVerwijderenHeel verstandig Ron!
BeantwoordenVerwijderen