Doorgaan naar hoofdcontent

Streken waar vaders en moeders broer en zus zijn.




Ik word wakker, trek mijn duster aan, gesel de closetpot met een krachtige urinestraal, loop naar het raam en schuif de gordijnen open. Ik had het al geroken, de eerste vorst van het jaar. Raadpleging van teletekst pagina 705 – 3 en op internet Laagste grastemperatuur in Nederland vandaag | Weerplaza.nl wijst uit dat in mijn contreien de minimumtemperatuur is blijven steken op minus vijf en een halve graad met een minimum grastemperatuur van minus zeven en drie tiende. De uitgestrekte wouden en heidevelden waar ik mijn vizier op heb voor vandaag kennen een minimum temperatuur van minus acht en vier tiende en de minimum grastemperatuur blijft zelfs steken op precies minus tien graden. Ik wrijf in mijn handen. Mijn toch al rijke leven wordt vandaag verder opgevuld met een pracht van een wandeling.

Ik neem een douche en zeep mijn lichaam in met douchegel van honderd procent koud geperste amandelolie. MIT 100% KALT GEPRESSTEM ÖL staat er triomfantelijk op het etiket vermeld. Ik heb het goedje, dat afgeprijsd is van 6,49 naar 1,99 euro, bij  Bas van der Heijden gekocht. Het laat een gladde, filterachtige laag op mijn lichaam achter wat het afdrogen enigszins bemoeilijkt. Toen ik mijn schouders wilde afdrogen gleed mijn handdoek pardoes naar mijn bibs. Na de douche doe ik een graai in de pot met dark roasted coffee beans en vervaardig twee mokken dampende koffie die ik afmaak met een toefje maple syrup en romig opgeklopte melk. Ik eet drie boterhammen met pindakaas en smeer er vier voor in de middag. Het wordt tijd om de baan op te gaan!

Ik loop naar buiten en na twee keer afslaan kom ik bij de Rotte, gelegen achter station Noord aan de voet van het Oude Noorden. Hier op deze prachtige plek, de grens tussen wildernis en beschaving, meandert de Rotte de stad van Glas en Staal in. In de verte zie ik ze liggen, de angstaanjagende donkere wouden en de hallucinerend lege heidevelden. Ik laat de gecultiveerde wereld achter me, op weg naar de woestenij. In de donkere bossen hangt een zweem van anijs, de zo kenmerkende geur van nachtvorst. De bevroren mossen en met ijs gevulde geultjes kraken onder mijn wandelschoenen. Eekhoorntjes scharrelen hun winterrantsoen bij elkaar, wilde zwijnen lopen chaotisch door elkaar heen, op zoek naar resten paddenstoelen en kastanjes en wolven staren me aan met een ijskoude blik, klaar om me op een zwak moment mijner zijde te bespringen en stukken vlees van mijn strot te scheuren. Grote kraaien vliegen als zwarte duivels tussen de bomen door en hun gekras echoot tussen de beijsde stammen van de Pinophyta’s. Na een flink stuk wandelen kom ik op een uitgestrekt, hoog boven de bossen gelegen heideveld. De heide is uitgebloeid en de velden hebben een lichtbruine kleur. Het doet me denken aan de inhoud van de eerste luier van een baby, een lik pindakaas gemengd met een toefje crème fraîche. Het heideveld is uitgestrekt en lijkt begin noch eind te hebben. Ik staar in de verte op zoek naar een horizon maar vind een kat in de zak. Ik aai de gitzwarte kater met de rode ogen over diens bol en vouw de zak netjes op alvorens deze in de binnenzak van mijn windjack te proppen. De kat sluipt richting de bosrand en ik ga verder met wandelen. Na een flinke tijd, ik heb geen idee hoe lang, het kan twee uur zijn maar ook twee dagen, kom ik aan de rand van het grote bos dat gevuld is met reuzevarens. De vermoeidheid begint me nu parten te spelen en het wordt tijd voor een korte stop. Ik loop langs een rotswand waar een stuk uitsteekt dat ik perfect als zitje kan gebruiken. Ik ga zitten en stop een pijp. Mijn spieren ontspannen zich en ik neem een flinke hijs. Ik laat de rook enkele seconden in mijn mondholte ronddwalen waarna ik mijn mond tuit als een vis op het droge waardoor de rook als een nimbus uit mijn mond opstijgt. Door de nimbus heen zie ik hem in de verte aan komen lopen. Een man van onbestemde leeftijd met onbestemde kleren aan en een onbestemde tred. Hij loopt recht op me af en blijft staan.

“ Wat ben je aan het doen? “ vraagt hij.

“ Ik zit op deze uitstekende rots, heb een pijp gestopt en geniet nu van de natuur en de serene rust om me heen. “

“ Wat maakt deze rots uitstekend? “ vraagt hij. “ Is dat het gepolijste oppervlak? de compositie? diens denkvermogen? de ligging of de persoonlijkheidsstructuur? “

“ Godverdomme! Een gek “ schiet het door mijn hoofd. “ Hoe kom ik hier vanaf? “ Met zijn frisse gelaat, zijn appelwangen, , zijn bloeddoorlopen lippen, zijn markant vierkante kaken en ranke taille zou hij voor een mooie jongen kunnen doorgaan, ware het niet dat hij zo scheel was als de neten en met zijn linkeroog in zijn rechter broekzak keek.

“ Waar kom jij vandaan? veins ik interesse.

“ Uit streken waar vaders en moeders broer en zus zijn. “

“Hmmmmm.....Dat verklaart veel,....zo niet alles.” denk ik.

“ Ik zie je denken “schatert hij. Je kent mensen die uit streken komen waar vaders en moeders broers en zussen zijn andere kenmerken toe. Je denkt meer aan rossig haar, een hoog voorhoofd, flaporen, een centenbak en O-benen. Geef maar toe.”

Ik geef geen antwoord en laat hem in zijn waan. Mijn nieuwsgierigheid wordt gewekt door zijn kleding. Deze is niet alledaags, er hangt zelfs een zweem van de donkere middeleeuwen overheen.“ Kom je van een verkleedpartij? “ vraag ik hem.

“ Een verkleedpartij? Ben je mal. Ik kom van een bal “ grijnst hij.

Ik begin nu toch wel nieuwsgierig te worden. “ Een bal? Waar? “

“ In het midden van het grote bos gevuld met reuzevarens op een grote open plek aan een vijver “ en hij wijst met zijn vinger naar het noorden. Ik ken de omgeving als mijn broekzak en buiten de desolate heidevelden ken ik geen andere open plek, zeker niet met een vijver. Ik pak de landkaart die ik bij me heb en vouw deze open. Hij plaatst zijn vinger midden op de kaart in het midden van het grote bos en zegt: “ Deze open plek. “ Het begint me nu toch wel enigszins duidelijk te worden dat ik hier te maken heb met een volslagen idioot, maar ik vraag nog even door.

“ Wat voor bal was het? “

“ Het bal der Onvolmaakten “ fluistert hij en kijkt me strak aan.

“ Het bal der Onvolmaakten? “

“ Inderdaad, het bal der Onvolmaakten, het bal der onvolmaakte mensen.”

“Lopen daar dan alleen maar onvolmaakte mensen rond en wat is de definitie van een onvolmaakt mens? “

“ Als je mij zo aan ziet komen lopen met mijn frisse gelaat, mijn appelwangen, mijn bloeddoorlopen lippen, mijn markant vierkante kaken en ranke taille dan zou ik voor een mooie jongen kunnen doorgaan ware het niet dat ik zo scheel ben als de neten en met mijn linkeroog in mijn rechter broekzak kijk. Zelfs ik ben dus een onvolmaakt mens. “ zegt hij.

“ Ok. Maar vanuit die optiek bestaan er toch geen volmaakte mensen? Zelfs de op het eerste oog volmaakte mens heeft wel iets wat hem of haar onvolmaakt maakt. Jij bent daar het juiste voorbeeld van. “

“ Scherp opgemerkt. Echt heel scherp. Natuurlijk bestaan er geen volmaakte mensen, de mens is namelijk geen robot. Ook al zou iemand een volmaakt voorkomen hebben, dan zit er alsnog een onvolmaaktheid ergens tussen de oren. Geen mens is namelijk normaal. Nu doet zich het tegenstrijdige feit voor dat de mensen die naar het bal gaan zich verzoend hebben met het feit dat ze onvolmaakt zijn en in wezen dus volmaakt zijn. Snap je dat? “

Het begint me te duizelen. Wat valt er in vredesnaam te snappen van het gekakel van een dwaas?  “ Ja” zeg ik. “ Ik snap het. “

Hij gaat verder: “ De band tussen de mensen die naar het bal gaan, de volmaakte onvolmaakte mensen dus, is zo sterk dat ze in veel gevallen transcederen. “

“ Transcederen? “

“ Precies. Ze worden een met een andere persoon. Ze delen voor een korte periode dezelfde gevoelens en gedachtes. Twee mensen lossen als het ware op in één ziel zodat een buitenstaander feitelijk niet weet met wie hij of zij te maken heeft. “

“ Ik begin nu danig naar een Trappist te verlangen en verzin een manier om hem te lozen. Plots komt hij vlak voor me staan en vraagt of hij mij mag knuffelen. Ik ben enigszins huiverig, maar als de prijs is dat hij weg gaat dan is knuffelen het minste wat ik kan doen. “ Is goed. Kom maar “ en ik kan amper mijn lach inhouden. Hij slaat zijn armen om me heen en knuffelt me. Ineens voel ik een flinke schok door mijn lichaam en ik moet even mijn ogen sluiten. Als ik ze weer open doe is hij er niet meer en zit ik weer op de uitstekende rots. Ik moet kort in slaap zijn gevallen op de rots en gedroomd hebben, maar het voelde zo levensecht. Ik doof mijn pijp, verorber twee boterhammen en vervolg mijn wandeling. Het bos is dicht begroeid en het licht krijgt haast geen kans de bodem te bereiken. Het is lastig in te schatten of het dag of nacht is. Ik kom geen mens tegen en ik lijk wel alleen op de wereld. Volgens mijn inschatting moet ik nu halverwege het bos zijn, ergens in het midden. In de verte zie ik een felle streep licht, alsof er een paar bouwlampen staan opgesteld. De streep wordt feller en duidelijker naarmate ik dichterbij kom. Langzaam ontvouwt zich het mysterie van de streep. Het blijkt de rand van het bos te zijn waar de zon fel op schijnt. “ Dit is onmogelijk “ hoor ik mezelf zeggen. Ontelbare malen heb ik deze wandeling gemaakt en elke keer ben ik halverwege het bos teruggekeerd. Er kan hier in het midden geen rand van een bos zijn. Ik loop door de bosrand en ik voel het kippenvel van mijn nek naar mijn stuitje glijden. In de diepte zie ik op een vlakte een ruïne van een kasteel liggen aan een groot meer. “In het midden van het grote bos gevuld met reuzevarens op een grote open plek aan een vijver. “ zijn de woorden die ik in mijn droom heb gehoord.





Talloze keren heb ik hier gewandeld maar nooit heb ik deze plek gezien. Ik heb zelfs nog nooit van het bestaan van een vijver en een ruïne vernomen. Ondanks de vorst en de korte dagen is de zon opvallend fel. De ruïne staat als graniet aan het rimpelloze meer te glanzen. In de verste verte is er geen spoor van andere menselijke bebouwing te ontdekken. Plotseling hoor ik een vreselijk gekras achter me. Ik draai me om en zie honderden uit de kluiten gewassen kraaien vanuit de bosrand vandaan komen en wegvliegen. Ze hebben eekhoorns en konijnen in hun klauwen. Sommige zijn dood, sommige leven nog en stieten hartverscheurende kreten. Het bloed gutst uit hun lijven en bedruipt de grond. De kraaien vormen een grote cirkel en stijgen op richting de zon met hun bloedende prooien. Het zonlicht wordt zwakker en zwakker en krijgt de kleur van een bloedsinaasappel, alsof de zon het bloed van de eekhoorns en konijnen heeft opgezogen. De zon verduistert en het gaat schemeren. Ik zie nog net hoe de ruïne verdwijnt in een grote wolk en dan is het stil, volkomen stil. De kraaien zijn verdwenen en in plaats van de zon zie ik nu een felle maan aan de hemel staan. Het meer ligt als een grote blauwzilveren plas op de vlakte. Mijn adem stokt. Waar eens de ruïne heeft gestaan staat nu in vol ornaat een indrukwekkend kasteel. Het is een komen en gaan van mensen die in vreemde kleren zijn uitgedost. Overal branden vuren en ik hoor mensen zingen en muziekinstrumenten als harpen en fluiten. Ik sluip richting het kasteel. Aan de toegangspoort hangt een groot doek waar iets met houtskool of iets dergelijks geschreven is : Willekome op het feeste des Onvolmaket. “ Dit kan niet waar zijn. Ik zit in een levensechte droom.” Ik loop het kasteel binnen en niemand kijkt me vreemd aan, alsof ik hier hoor. Mensen zeggen me gedag en ze spreken mijn taal. In de grote zaal staan enorme tafels opgesteld met voedsel en drank. Ik neem het er flink van, ik kan me niet heugen dat ik Parelhoen en Everzwijn heb gegeten. Mijn kelk wordt continu bijgevuld met wijn. Het is een geweldig feest, ik zing, ik dans, ik drink, ik heb het reuze naar mijn zin tussen de onvolmaakte mensen. Onvolmaakt zijn ze. Ik zie bochels, leprozen, eenogigen, dwergen, lelijkerds en alles wat mis is gegaan bij Moeder Natuur. De wijn mist zijn uitwerking niet en ik ga op zoek naar een toilet. Ergens in een torenkamer vind ik een plek met een gat in de grond. Terwijl ik sta te pissen hoor ik het buiten onweren en regenen. Een felle flits en een flinke knal wordt gevolgd door stilte. Het is aartsdonker en ik zie werkelijk niks. De geluiden van het feest zijn weg. Het enige wat ik hoor is mijn eigen onrustige ademhaling. Door het torenraampje zie ik de zon opkomen en het wordt licht. Voor de tweede keer in korte tijd voel ik het kippenvel van mijn nek naar mijn stuitje glijden. Het kasteel is weg, er is nog slechts een ruïne over. Het is guur en kil. Ik sla mijn cape extra stevig over mijn schouders en loop richting het bos.

Na een flinke tijd wandelen zie ik op de rand van een uitstekende tak een jongeman zitten. Voor hem op de grond ligt een bruine zak. Ik besluit naar hem toe te gaan om te vragen wat hij aan het doen is. Als je mij zo aan ziet komen lopen met mijn frisse gelaat, mijn appelwangen, mijn bloeddoorlopen lippen, mijn markant vierkante kaken en ranke taille dan zou ik voor een mooie jongen kunnen doorgaan ware het niet dat ik zo scheel ben als de neten en met mijn linkeroog in mijn rechter broekzak kijk.  

“ Wat ben je aan het doen? “ vraag ik.

“ Ik zit op deze uitstekende tak en geniet van de rust en een boterham. “

“ Wat maakt deze tak uitstekend? “ hoor ik mezelf vragen.

“ De tak is horizontaal en de schors is ruw. De kans dat je er met je bibs afglijdt is zo goed als nihil. Deze eigenschappen maken de tak uitstekend. “

“ Ok ok. “ mompel ik. “ Wat zit er in die zak? “ De zak lijkt toch verdomd veel op de zak waar de kater in zat. Ik wil de zak uit mijn binnenzak halen, maar mijn cape heeft geen binnenzak.

“ Wat zat er in die zak zul je bedoelen. Er zat een kat in. Al huppelend in de zak kwam ie vanuit het noorden aanzetten. Het was een zwarte kater met felrode ogen. Nadat ik ‘m een paar keer had geaaid vervolgde die zijn weg zonder zak naar het zuiden. Waar kom jij trouwens vandaan? “

“ Euh,….ik kom uit stre, euh ik bedoel: ik kom van een bal. “

“ Dat dacht ik al. Je bent zo mooi verkleed. Nou ik ga maar weer eens Tot ziens! “

“Wacht! Wacht! “ roep ik. “ Mag ik je knuffelen? “

“ Ach waarom niet? Je bent een vreemde snoeshaan met je toneelkleren, maar je lijkt me slechtste niet. Kom maar. “ Ik neem hem in mijn armen en voel een schok door mijn lichaam. Als ik mijn ogen open zit ik op de uitstekende rots en heb een boterham met pindakaas in mijn handen. In de verte komt een boswachter aanlopen.

“ Mag ik u een vraag stellen boswachter? “

“ Natuurlijk. Daarvoor ben ik op de wereld. “ zegt hij terwijl hij me argwanend bekijkt.

“ Hoe ver is het nog lopen vanaf hier naar het meer met de ruïne? “

“ Het meer en de ruïne? Er is hier helemaal geen meer met een ruïne. De enige open plek in dit gebied is een hoog boven de bossen gelegen heideveld. Deze ligt in het zuiden en bent u al gepasseerd als u vanuit het zuiden komt. Voor de rest is het een en al bos met reuzevarens wat de klok slaat. Volgens mijn berekening is de uitstekende rots waar u op zit gelegen op het exacte middelpunt van het bos.

“ Dank u boswachter. Sorry, ik ben een beetje in de war. Ik heb raar gedroomd, maar ik ga nu maar weer op huis aan. “

“ Dat lijkt me geen slecht idee. Misschien kun je dan meteen wat schone kleren aantrekken. “ lacht hij.

Na een flinke tijd zie ik station Noord opdoemen. Nog twee keer afslaan en ik ben weer thuis. Ik heb geen benul van de tijd, maar het is donker dus het zal ergens in de avond of de nacht zijn. Vreemd, mijn voordeur die ik nooit op slot doe is gesloten. Ik morrel aan de deurknop en plots stopt er een politieauto met zwaailichten achter me. Twee agenten stappen uit en draaien een arm op mijn rug. “ Dit is ‘m agent. Dit figuur wilde bij me inbreken. “ hoor ik achter me. Ik draai me om en zie mijn voordeur open staan. Voor de derde keer in korte tijd voel ik het kippenvel van mijn nek naar mijn stuitje glijden. Ik kijk in de ogen van mezelf. Ik sta in de deuropening. De agenten duwen me naar de wagen en ik kan in de ruiten nog net een glimp van mezelf opvangen, een fris gelaat, appelwangen,  bloeddoorlopen lippen, markant vierkante kaken, een ranke taille, een linkeroog dat in een rechter broekzak kijkt en een ouderwetse cape om de schouders geslagen..

Als we wegrijden werp ik nog een laatste blik op mijn huis. Achter de ruit zie ik op de vensterbank de contouren van een zwarte kater met rode ogen naar me kijken.

   

Foto’s :

https://www.eileandonancastle.com/

https://www.atlasobscura.com/

Onbekend



Reacties

  1. Dit is me dunkt geen proza voor mensen zonder fantasie. Het was een heerlijke wandeling!

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ik zeg altijd maar zo: Met een beetje fantasie en een verkwikkende wandeling kom je de dag wel door.

      Verwijderen

Een reactie posten

Populaire posts van deze blog

Trammetje 8

  Ik ben woonachtig in een stad die voornamelijk bekend staat om diens uiterlijk van glas en staal. Als niets ontziende speren schieten torens van glas, staal en beton de lucht in. Toch heeft mijn stad oude wijken waar de geschiedenis nog voelbaar en zichtbaar is. Een van die wijken is het Oude Noorden. Deze wijk is gelegen tussen de Noordsingel, de Bergweg, Noorderkanaalweg, Soetendaalsekade, Zwaanshals, Zwaanshalskade en de Zaagmolenkade. Een nauwe stadswijk omringd door een gordel van groen langs de Rotte en de Noordsingel. E r is iets met deze wijk. Als er afscheid wordt genomen van de zomer en de dagen korter en korter worden gebeuren er dingen die niet te begrijpen zijn. Mensen die het hebben meegemaakt en het hebben proberen te verklaren zijn volkomen krankzinnig naar het gekkenhuis afgevoerd. Hoewel ik zelf nooit getuige ben geweest van vreemde gebeurtenissen kan ik me daar wel iets bij voorstellen. Vooral als ik tegen zonsondergang op één van mijn lievelingsplekken sta: op de

Dat is dan vijfentwintig cent.

    Ik loop richting de Coolvest, draai me om en kijk de Raamstraat in. Nog een paar weken en dan wordt de Zandstraatbuurt gesloopt. Eindelijk heeft Burgemeester Zimmerman dan zijn zin gekregen. De paupers zullen als ratten uit hun holen verjaagd worden. De krotten worden gesloopt en een nieuw stadhuis en modern postkantoor zullen ervoor in de plaats verschijnen. Er moet een stadsboulevard van allure komen. Het zal mij benieuwen. Wat zal ik de wijk gaan missen. Ontelbare uren heb ik er in de groezelige bierhuizen doorgebracht met een glas donker bier in mijn hand en een pak kaarten in mijn binnenzak. Het leven hier ligt mijlenver van dat van mij aan de Leuvehaven. De wereld van de Zandstraatbuurt, de wereld van de sloebers, alcoholisten, souteneurs, hoeren en ander gespuis. Ik veracht ze, maar oh wat heb ik ze nodig om me goed te voelen. Het geluk heeft me toegelachen  vanavond  tijdens het kaarten. Minstens vijfentwintig guldens rammelen in mijn zak. De laatste partij hebben ze me mo

Schipper mag ik overvaren?

  “Twee keer een overtocht, dat is dan samen zeven euro en vijftig cent mijnheer.“ “ Zeven euro vijftig voor twee tickets mijnheer.“ “ Euh….Sorry? Wat? “ “Voor de overtocht. Zeven euro vijftig.“ “Ja natuurlijk. Hier. Ik was even aan het dagdromen.“ “Zijn we weer op aarde eenzame fietser?,“ hoor ik achter me. Ik draai me om en kijk in het lachende gezicht van Ome Beertje. Op zijn blakende hoofd zit een pet van Sankt Pauli. “Je zat zeker weer in een andere dimensie,“ grijnst hij. “Een soort van Ome Beertje hahaha." Ome Beertje is mijn grote vriend. We kennen elkaar al zo lang dat we eigenlijk niet meer weten wanneer we in elkaars leven zijn verschenen. We hebben dezelfde humor en houden beide van contempleren. Ome Beertje beheerst het contempleren tot in de finesses en heeft mij er veel over geleerd. “De mens is een dwaasheid “ zeggen we altijd. “De mens wil altijd meer, maar meer is niet altijd beter.“ zeggen we ook vaak. Ondanks het feit dat de mensen steeds maar o