Doorgaan naar hoofdcontent

Brandmerken


Wegens een defect aan de zelfscan in de supermarkt ben ik genoodzaakt aan te schuiven in de rij voor de kassa. De zon schijnt onbarmhartig door de stoffige ramen naar binnen en doet de temperatuur flink oplopen in de chaotisch volgestouwde grutter. Ik heb het warm, ik heb dorst en ik voel me claustrofobisch. Vlak voor me staat een zeer aanwezig stel flink te kakelen. 

“ Wat een heerlijk weer. Het zonnetje schijnt zo lekker. Zullen we wat leuks gaan doen schat? ” ( Als we de kar met de Schijf van Nul hebben ingeladen? ” maak ik de zin in mijn hoofd af.)

“Wat een goed idee. Wat dacht je van een terrasje pakken? “ 

“ Geweldig idee. Wat ben ik hier aan toe, een lekker wit wijntje “

Het gaat maar door. De holle frasen galmen door mijn hoofd als een op hol geslagen kwartet pauken. Na drie keer een woedeuitbarsting te hebben kunnen onderdrukken breek ik echter en grijp ik in. “ Wat bazelen jullie nou??!! Wat is dat voor uitgekraamde wartaal? Hebben jullie echt niks beters te doen dan het drinken van warme, stroperige chardonnay op plastic stoeltjes? Is het echt volkomen aan jullie voorbij gegaan dat de mensheid momenteel een gigantische stap aan het maken is? Een reuzestap in de vorm van het loslaten van de drie dimensies! Terwijl er nieuwe fysieke en mentale werelden worden ontdekt staan jullie hier nutteloos te zijn. Emigreer of verdamp, maar doe iets!!!

Ik hap naar adem, het zweet breekt me uit en de horizon begint te golven. Wat doe ik hier? Wat doe ik in vredesnaam hier? Ik ben zo moe,………………….. oooooh Lucifer, ik ben zo verschrikkelijk moe.

 

Ik heb geen idee wie ik ben, waar ik ben, hoe oud ik ben en hoe ik eruit zie. Al de kennis die ik bezit heb ik gehaald uit de pamfletten, de Vliegende Bladen en de ontelbare beschreven perkamenten vellen die ze onder de gebarricadeerde deur hebben geschoven. Ik moet me de woordenschat en het lezen in al die jaren zelf eigen hebben gemaakt. Hoe lang zit ik hier al? Zeven jaar? Tien jaar? Twaalf jaar? Wanneer is het begonnen? Ik weet het niet. Ze hebben me wel geschreven waarom ik hier zit opgesloten en wat mijn achtergrond is. Eens was dit kolossale kasteel van mijn familie en hun talloze voorouders. Generaties lang hebben ze hier gewoond en geheerst over de landerijen in de omgeving. Toen sloeg het noodlot toe. Mijn familie raakte besmet met het virus en iedereen die met ze in aanraking kwam was binnen vierentwintig uur dood. Het moet een afschuwelijke lijdensweg zijn geweest. De luchtpijp zette op en bemoeilijkte steeds een beetje meer het ademen. Het gezicht werd paars, de ogen puilde uit, bloed stroomde uit de neusgaten en de laatste snik klonk meestal als een opluchting. Zo is het gegaan, althans, zo hebben ze het me beschreven. Mijn familie bleef leven, werd zelfs weer gezond en dat deed de geruchten oplaaien. Ze zouden een pact met de Duivel hebben gesloten. Er kwamen zelfs verhalen dat mijn vader ’s nachts over de hoge muren sprong en op rooftocht ging waarbij hij arme stakkers afschuwelijk verminkte en vermoordde. Ik kan dat niet geloven, ik kan die onzin gewoon niet geloven. Mijn vader was notabene mank. Een keer heb ik een brief ontdekt die tussen de perkamenten was verstopt. Het was geschreven door Egidius de chirurgijn. Hij schreef me dat mijn familie niet schuldig was. Ze waren ziek, maar regelmatig en gezond eten heeft hen doen herstellen. De arme stakkers die stierven toen ze met mijn familie in aanraking waren gekomen aten niet regelmatig en gezond en konden zodoende niet herstellen van het virus. De waanzinnige verhalen die in omloop kwamen over mijn familie waren je reinste fantasie. Ze hebben mijn hele familie opgehangen en op de binnenplaats laten kaal plukken door de raven. Na twee dagen zat er geen vlees meer aan de botten en de organen lagen als uitgedroogde leren zakken op het zand.

Vanaf die tijd zit ik hier volgens Egidius. Toen het gebeurde was ik nog maar een klein kind schreef hij. Sindsdien heb ik niemand meer gezien en heeft niemand mij ooit nog gezien. Een immense deur scheidt de rest van de wereld en mij van elkaar. De enige menselijke aanwezigheid die ik waarneem is het geschuif van de schrijfsels onder de deur en het geluid van de pannen met eten als deze met een lans door het luik worden geduwd. Ik hoor de mens wel, maar zie ‘m niet zoals zij mij ook niet zien. Van Egidius heb ik nooit meer wat vernomen. 

De ruimte waar ik woon meet ongeveer vijf bij zes meter en heeft hoge witte muren waar niks aan hangt. Er staat een tafel, een stoel, een bed en een kast. Als het donker is verlicht ik de ruimte met kaarsen. Mijn behoefte doe ik in een gat in de vloer. Ik kan ook naar buiten via een kleine deur. Het is een binnenplaats waar ik op uit kom en deze is omringd door hoge muren. Het enige wat ik kan zien is de lucht en de hemel. Het weer vertelt me welk seizoen het is. Verdwaalde herfstbladeren van bomen die rond het kasteel staan kondigen de herfst aan. Als de sneeuw zich begint op de hopen en de kille lucht begint te kraken dan weet ik dat de koude tijden zijn gearriveerd. Lange, warme dagen betekent dat het lente en zomer is.

Er hangt onrust in de lucht. Ik voel het, al zit ik hier vast. Ik kan er mijn vinger niet achter krijgen, maar er is iets aan de hand. De volgende ochtend geeft een pamflet uitkomst. Er is een afschuwelijke moord gepleegd in het dorp bij het kasteel. Het pamflet spreekt over een vreselijk toegetakeld lijk. Iets waartoe een normaal mens niet tot in staat zou kunnen zijn. Scherpe klauwen hebben de huid van de ongelukkige gestroopt. De ongelukkige was de smid, een boom van een kerel die geen schijn van kans lijkt te hebben gehad.

Dagen gaan voorbij en dan is daar ineens weer die onrust rond het kasteel. Ik hoor mensen schreeuwen en met potten slaan. Ik zal echter moeten wachten op het pamflet van de volgende ochtend om te weten te komen wat er aan de hand is.

Ik heb onrustig geslapen vannacht en duik op het pamflet als deze onder de deur geschoven wordt. Er zijn dit keer drie moorden gepleegd. Ze zijn op dezelfde manier toegetakeld als de smid. Het staat met dikke, vette letters op het pamflet geschreven. Ik verlies mijn zelfbeheersing en schreeuw door het luik. “ Wat is er aan de hand??? Help me!!! Laat me hier niet zitten!!! “ Ik krijg nul reactie en ik begin koortsachtig na te denken. Voorlopig zit ik hier veilig zolang ik mijn eten en drinken krijg en ik alleen ben. Ik kan niet naar buiten, maar wat als iemand wel naar binnen kan, dan is dit geen veilige plek meer.

Wederom slaap ik onrustig en dit keer is er heel veel kabaal rond het kasteel. Het pamflet geeft uitkomst. Er zijn vannacht zes moorden gepleegd, het lijkt zich te vermeerderen. Er wordt een burgerwacht opgericht die ’s nachts gaat patrouilleren rond het kasteel en in de landerijen. Mijn smeekbedes om hulp worden niet beantwoord. Mijn enige contact met de buitenwereld is de informatie van de pamfletten. Ik besluit deze nacht wakker te blijven, misschien hoor ik geluiden van de patrouilles rond het kasteel. Ik ben uitgeput, het lukt me niet en ik val na het avondeten in een diepe slaap.

’S ochtends word ik wakker van geluiden van totale chaos. Overal rond het kasteel hoor ik het gekrijs en gegil van mensen. Er wordt gegild om wraak, vergelding en bloed. Dan zie ik het pamflet bij de deur liggen. Tien moorden!!! Tien moorden zijn er vannacht gepleegd! Ze hebben de moordenaar niet te pakken kunnen krijgen maar ze hebben hem wel gezien. Er is een tekening van zijn gezicht gemaakt en deze staat nu afgedrukt in het pamflet. Een afschuwelijke tronie staart me aan. Een gezicht vol met striemen en met haatdragende ogen die je doorboren. Ik wend mijn hoofd af, ik kan er niet naar kijken. Plots slaat de schrik me om het hart. Ik kijk naar het luik en zie dat ze me geen eten hebben gebracht. De geluiden rond het kasteel zijn verstomd. Ze hebben me verlaten!! Ze hebben me in de steek gelaten!!! “ Red me!!!!” hoor ik mezelf gillen. “ Laat me vrij voordat het monster me pakt!!!” Ik bons op de deur en de muren maar het heeft geen zin. Plotseling hoor ik iets vallen op de binnenplaats. In het midden van de binnenplaats ligt een grote steen met een stuk perkament eromheen gewikkeld. Ik vouw het perkament open en even lijkt het of iemand mijn strot dichtknijpt. Met hanepoten staat erop geschreven :  Vlucht als je leven je lief is! Vlucht!!! Vlucht!!! Ik zat fout! Het handschrift komt me bekend voor, het is het hoekige handschrift van Egidius. Vluchten? Vluchten? Hoe dan? Hoe dan? hoor ik mezelf vragen. Vanuit mijn ooghoeken zie ik iets langs de hoge muren bungelen. Het is een touwladder. Iemand heeft een touwladder over de muur gegooid. Ik aarzel geen moment, kijk nog een keer naar de plek waar ik jaren heb geleefd en klim de ladder op. Bovenop de muur hijs ik de ladder omhoog en laat deze aan de andere kant, de kant van de vrijheid, zakken. Ik zet het op een lopen, weg van het onheil, weg voordat het me te pakken krijgt. Ik loop een bos in en kom uit bij een ven. Het is windstil, de oppervlakte van het water is strak en glad. Dan kniel ik neer en kijk het water in. Het is alsof de grond onder me wegzakt, alsof ik uit een nachtmerrie wil lopen maar niet vooruit kom. Ik krijg geen adem en dit komt door wat ik zie. Ik heb erover gelezen, die gladde zilveren oppervlakken die ze spiegel noemen en waarin je jezelf kunt zien. Hetzelfde effect krijg je bij rimpelloos water. In het water zie ik een afzichtelijk gezicht met striemen en haatdragende ogen die je doorboren. Het is het gezicht dat ik eerder heb gezien in een pamflet. Het is het gezicht dat is getekend aan de hand van getuigenissen, het gezicht van het dood en verderf zaaiende monster.

Mijn God!!! Mijn God!!! “ Ik zat fout. “ schreef Egidius. “ Hij weet het. Mijn vader heeft het aan me overgedragen. In de verte hoor ik het geblaf van bloedhonden en het rauwe gekrijs van het volk. Ik wil wegrennen, maar ik heb geen kracht meer. Ze sleuren me mee naar het kasteel. Bij de poort houden ze halt. Aan een van de torens hangt Egidius te bungelen. Zijn gezicht is grijs, zijn ogen puilen uit en zijn tong hangt uit zijn mond. Zijn hoofd hangt in een vreemde hoek over zijn schouder.

“Je duivelse vriend! “ schreeuwt de leider van het volk. “ Het is zijn verdiende loon. “

Op de binnenplaats word ik op de grond gegooid. Ik vrees eenzelfde lot als Egidius. De leider komt achter me zitten en houdt me in een stevige greep. Ik voel zijn warme adem in mijn oor.  “ We zullen je voor de rest van je leven brandmerken. Er zal geen plek op aarde zijn waar je rust zal vinden. We gunnen je geen langzame dood, maar een levenslang lijden. “ Ik kijk om me heen. Dit moet een nachtmerrie zijn. Dit kan niet echt zijn. “Brandmerk hem!!! Brandmerk hem!!! “gilt de leider. De houdgreep wordt steeds steviger en de tranen schieten in mijn ogen. Een enorme pijnscheut schiet door mijn onderarm. Ik hoor het vlees sissen en de stank is niet te harden. Op mijn brandende onderarm zie ik een afbeelding gebrand. Het is een afbeelding van Het Beest, een ram met een Duivelskop.

Voordat ik flauw val hoor ik de leider in mijn oor fluisteren :  “ Wat ze in Salem kunnen dat kunnen wij ook. Wees niet blij dat je mag blijven leven.  Rust zal je nooit meer vinden in je leven. Verdwijn en doe boete!!!  “Dan drijf ik weg.

 “ Mijnheer! Mijnheer!! Mijnheer!!! Gaat het wel met u? Is alles in orde? Wilt u zegeltjes? “

“ Euh, euh, wat? Zegeltjes? Nee, laat maar. Het gaat wel weer. “ Ik strek mijn arm om een houdertje voor de boodschappenband te pakken. Aan het einde van de band staat het vervelende, kakelende stel. Ze kijken me meewarig aan en haar blik verplaatst zich naar mijn arm. Haar blik verstart. “ Een freak” hoor ik haar fluisteren.  

Ik kijk naar mijn arm en mijn benen worden van rubber. Op mijn arm staat Het Beest gebrand, de ram met de Duivelskop.



Reacties

Een reactie posten

Populaire posts van deze blog

Trammetje 8

  Ik ben woonachtig in een stad die voornamelijk bekend staat om diens uiterlijk van glas en staal. Als niets ontziende speren schieten torens van glas, staal en beton de lucht in. Toch heeft mijn stad oude wijken waar de geschiedenis nog voelbaar en zichtbaar is. Een van die wijken is het Oude Noorden. Deze wijk is gelegen tussen de Noordsingel, de Bergweg, Noorderkanaalweg, Soetendaalsekade, Zwaanshals, Zwaanshalskade en de Zaagmolenkade. Een nauwe stadswijk omringd door een gordel van groen langs de Rotte en de Noordsingel. E r is iets met deze wijk. Als er afscheid wordt genomen van de zomer en de dagen korter en korter worden gebeuren er dingen die niet te begrijpen zijn. Mensen die het hebben meegemaakt en het hebben proberen te verklaren zijn volkomen krankzinnig naar het gekkenhuis afgevoerd. Hoewel ik zelf nooit getuige ben geweest van vreemde gebeurtenissen kan ik me daar wel iets bij voorstellen. Vooral als ik tegen zonsondergang op één van mijn lievelingsplekken sta: op de

Dat is dan vijfentwintig cent.

    Ik loop richting de Coolvest, draai me om en kijk de Raamstraat in. Nog een paar weken en dan wordt de Zandstraatbuurt gesloopt. Eindelijk heeft Burgemeester Zimmerman dan zijn zin gekregen. De paupers zullen als ratten uit hun holen verjaagd worden. De krotten worden gesloopt en een nieuw stadhuis en modern postkantoor zullen ervoor in de plaats verschijnen. Er moet een stadsboulevard van allure komen. Het zal mij benieuwen. Wat zal ik de wijk gaan missen. Ontelbare uren heb ik er in de groezelige bierhuizen doorgebracht met een glas donker bier in mijn hand en een pak kaarten in mijn binnenzak. Het leven hier ligt mijlenver van dat van mij aan de Leuvehaven. De wereld van de Zandstraatbuurt, de wereld van de sloebers, alcoholisten, souteneurs, hoeren en ander gespuis. Ik veracht ze, maar oh wat heb ik ze nodig om me goed te voelen. Het geluk heeft me toegelachen  vanavond  tijdens het kaarten. Minstens vijfentwintig guldens rammelen in mijn zak. De laatste partij hebben ze me mo

Schipper mag ik overvaren?

  “Twee keer een overtocht, dat is dan samen zeven euro en vijftig cent mijnheer.“ “ Zeven euro vijftig voor twee tickets mijnheer.“ “ Euh….Sorry? Wat? “ “Voor de overtocht. Zeven euro vijftig.“ “Ja natuurlijk. Hier. Ik was even aan het dagdromen.“ “Zijn we weer op aarde eenzame fietser?,“ hoor ik achter me. Ik draai me om en kijk in het lachende gezicht van Ome Beertje. Op zijn blakende hoofd zit een pet van Sankt Pauli. “Je zat zeker weer in een andere dimensie,“ grijnst hij. “Een soort van Ome Beertje hahaha." Ome Beertje is mijn grote vriend. We kennen elkaar al zo lang dat we eigenlijk niet meer weten wanneer we in elkaars leven zijn verschenen. We hebben dezelfde humor en houden beide van contempleren. Ome Beertje beheerst het contempleren tot in de finesses en heeft mij er veel over geleerd. “De mens is een dwaasheid “ zeggen we altijd. “De mens wil altijd meer, maar meer is niet altijd beter.“ zeggen we ook vaak. Ondanks het feit dat de mensen steeds maar o