Ik doe de gordijnen open en zie dat het heeft gesneeuwd. Wat een prachtige ochtend voor een wandeling. Ik trek een groene wandelbroek, een zwarte wollen trui, bruine wandelschoenen en een duffelse jas aan en slinger een rode shawl om mijn nek. ‘Ik ben wandelen,’ roep ik en trek de deur achter me dicht . Na een uurtje schiet ik een smal pad in. Aan de andere kant van het pad zie ik een man in mijn richting lopen. Het pad is dermate smal dat we elkaar niet kunnen passeren. Hij ziet er prachtig uit in zijn gitzwarte smoking met rode vlinderstrik, zijden shawl, smetteloos witte overhemd, glimmende lakschoenen en bruine overjas. ‘Goedemorgen,’ zeg ik. ‘Goedemorgen,’ groet hij terug. ‘Smal pad hè?’ ‘Zekers.’ Hij staart me aan en zegt : ‘Wat heeft u een prachtige garderobe aan.’ ‘Insgelijk, insgelijk.’ ‘Zullen we van broek ruilen?’ vraagt hij. ‘Waarom niet?’ zeg ik. We trekken onze broeken uit en ruilen deze. ‘Ik ben mateloos geïntrigeerd door je smetteloos witte blous