Met een zucht leg ik mijn boek neer. Ik heb het uit, de biografie over Frollek Spruit getiteld : Frolleke Spruit…..een vreemde snijboon. Ik heb ervan genoten en ik weet zeker dat ik het nog een keer ga lezen.
Frolleke geloofde - ik zeg geloofde, want hij is niet meer onder ons - dat er meer was. Niet in de vorm van een God of iets dergelijks, maar meer dan empirische waarnemingen. ‘Het zou toch van een stuitende arrogantie zijn om te denken dat dit het is, wat wij waarnemen,‘ schreef hij. ‘Onze kennis is gebaseerd op wat wij weten, maar niet op basis wat wij nog gaan weten’. Hij haalde als voorbeeld altijd het verdwijnpunt aan. Eeuwen en eeuwen lang tekenden en schilderden kunstenaars tweedimensionale taferelen. Het gaf een gekunsteld perspectief wat nu vaak wordt gebruikt onder de stroming ‘ Naïeve Schilderkunst’. Eeuwenlang heeft men gedacht dat drie dimensies op een plat vlak toverkunst zou zijn….tot de uitvinding van het verdwijnpunt. Een simpel voorbeeld van anders denken maar met zo’n groot gevolg. De mens gaat in de toekomst ook anders denken en dan blijkt dat er meer en hele andere dimensies zijn volgens Frolleke. ‘We gaan in de toekomst dingen verklaren die we nu geeneens kunnen begrijpen vanuit onze huidige manier van denken.’ Frolleke was een echte Believer.
Het wordt tijd voor een frisse neus en ik besluit een rondje op mijn stadsfiets te maken. Onderweg zal ik de bibliotheek bezoeken om mijn boek in te leveren. Het is heerlijk fris buiten, een graadje of drie en er hangt fijndradige nevel in de lucht. De tocht voert via het bontgekleurde Kralingse Bos naar de rivier. Zwart en dik als kwik glijdt de rivier langs de noordelijke en zuidelijke stadsdelen. Fier steken de torens langs de kades en op de landtongen de lucht in. Het uitzicht is hier magistraal en iedere keer geniet ik er weer met volle teugen van. Het is niet al te druk in de bieb en ik maak mijn gebruikelijke rondje. Na een half uurtje zit ik weer op mijn fiets. Achter de bibliotheek is er een donker, door bomen omzoomd pad. Het is niet duidelijk of het een fietspad of een voetpad is. Er staan geen bordjes en de ondergrond is niet betegeld of geasfalteerd, maar bestaat uit klei en zand. Ik ben het pad nog nooit in geweest alhoewel ik er al minstens duizend keer langs moet zijn gefietst. Eens moet de eerste keer zijn, denk ik, en ik sla het pad in. Ik kom niets of niemand tegen. Het pad gaat alsmaar rechtdoor zonder bochten en blijft omzoomd met bomen. Ik heb werkelijk geen idee hoe lang ik fiets, alsof tijd even geen factor is. Na een tijdje of lange tijd eindigt het pad. Ik kijk om me heen en zie de Rotte meanderen. Ik ben notabene vlak bij mijn huis. Nog even kijk ik achterom om naar het pad te kijken, maar op de een of andere manier kan ik het niet meer vinden. Thuisgekomen jaag ik de fik in de samowar, schenk mezelf een mok kruidenthee in en ga op de bank zitten. Godverdomme, daar ligt het boek Frolleke Spruit…..een vreemde snijboon. Ik had het toch meegenomen en ingeleverd? Hoe kan ik nu zo dom zijn om het hier te laten liggen? Vreemd.
De volgende dag ben ik vroeg uit te veren om mijn dag te vullen met het nutteloze fenomeen werk. Bijzonder, het is heel stil op de weg en dat voor een maandagochtend. Ik kom aan bij de loods waar ik als taak heb de lopende band bij een groothandel voor bakkers draaiende te houden. Ik bedoel dan draaiende houden in de letterlijke zin van het woord. De groothandel is bijna energie neutraal en verbruikt zo min mogelijk elektriciteit en gas. De lopende band wordt door mankracht draaiende gehouden. Ik draai dagelijks acht uur een groot wiel rond waarbij ik zowel mijn linker als mijn rechterarm gebruik. Hierdoor heb ik een machtige schouderpartij en stevige armen ontwikkeld. Het is donker bij de loods, er brandt geen licht. Ik snap er niks van en ga weer naar huis. Thuis zet ik teletekst op en zie tot mijn verbazing dat het zondag is. Ik kan het niet vatten. Iets moet mijn hoofd door elkaar hebben geschud.
Nu het toch zondag is besluit ik een fietstocht op mijn mountainbike te maken. Niet gepland, maar alsof een of andere onzichtbare hand me duwt, kom ik bij de ingang van het pad uit. Met mijn fiets aan de hand loop ik het pad in. Weer kom ik bij de Rotte uit en wederom is het niet duidelijk hoe lang ik heb gelopen en gefietst. Ik fiets naar huis en tot mijn verbazing zie ik de bomen vol in de bladeren staan. Thuis zet ik teletekst op en zie dat het augustus is. Ik neem een mok warme melk met anijs en ga ik bed liggen. Dit moet een droom zijn, of ik ben heel erg in de war.
De volgende ochtend besluit ik niet naar mijn werk te gaan en fiets rechtstreeks naar het pad. Het lijkt alsof ik weer wordt voortgeduwd door een ontzichtbare hand. Wederom de wandeling en de Rotte. De verwarring is thuis mogelijk nog groter. Het is nu winter en de wind blaast door het enkele glas van mijn nederige appartement. Enkel glas dat ik drie jaar geleden heb laten vervangen door dubbel glas! Ik kruip in bed, slaap als een blok, ben vroeg wakker en fiets naar mijn werk. Hopelijk is dit een slechte droom.
Het terrein waar de loods zou moeten staan is leeg. Ik zie alleen maar weiland om me heen. Wat gebeurt er??? Wat is er aan de hand??? Het moet met het pad te maken hebben. Ik fiets naar de bibliotheek. De stad is kleiner geworden. Waar zijn alle torens gebleven? Op de plek waar eens de bibliotheek was is nu een lege vlakte. Wat er nog wel is is het pad. Ik loop het pad op.
Het pad wordt geblokkeerd door een klein mannetje. Zijn staalblauwe ogen doorboren me en ik buig mijn hoofd. Mijn blik valt op zijn gulp, die open staat.
‘Je gulp staat open ,’ zeg ik.
‘Je valt in herhaling jongen.’
Het pad wordt geblokkeerd door een klein mannetje. Zijn staalblauwe ogen doorboren me zodat ik mijn hoofd moet buigen. Mijn blik valt op zijn gulp die open staat.
‘Je gulp staat open ,’ zeg ik.
Je valt in herhaling jongen.’
Het pad wordt geblokkeerd door een klein mannetje. Zijn staalblauwe ogen doorboren me zodat ik mijn hoofd moet buigen. Mijn blik valt op zijn gulp die open staat.
‘Je gulp staat open ,’ zeg ik.
Je valt in herhaling jongen.’
Het pad wordt geblokkeerd door een klein mannetje. Zijn staalblauwe ogen doorboren me zodat ik mijn hoofd moet buigen. Mijn blik valt op zijn gulp die open staat.
‘Je gulp staat open ,’ zeg ik.
Je valt in herhaling jongen.’
Hij blijft me aankijken met dat vreemde hoofd van hem. Dikke lokken vallen over zijn voorhoofd en bedekken zijn wenkbrauwen. Ik loop naar hem toe en schuif zijn lokken naar achteren. Op zijn voorhoofd staan twee letters gebrandmerkt, de letter F en de letter S.
‘Frolleke Spruit? ‘ vraag ik.
Hij lacht naar me. ‘Niet alles is wat het lijkt. Er is een tijd van naar voren gaan en een tijd van naar achteren gaan. Naar voren ga je van dag tot dag, naar achteren ga je met steeds grotere sprongen tot het beginpunt. Er is geen ontkomen aan.’ Voordat ik hem wat kan vragen lost hij in nevel op.
Beste lezer. Ik neem aan dat u nu begrijpt wat er aan de hand is. Bij deze wil ik dan mijn excuses aanbieden voor mijn mogelijke warrige gedrag van de laatste weken. We gaan elkaar niet meer zien, ik ben op weg naar de oerknal.
Als laatste teken van leven stuur ik u hierbij een kiek van Delfshaven uit de negentiende eeuw.
Foto Delfshaven : Raymond Swaep
‘Wat is uw occupatie?’
BeantwoordenVerwijderen‘Ik ben heden ten dage manueel lopendebanddraaier’.