Ik ben vroeg wakker vanmorgen en besluit vandaag een
lange boswandeling te gaan maken. Binnen een mum van tijd heb ik een mok
dampende dark roast koffie en een bord brinta met krenten klaargemaakt. Het
ontbijt valt goed en met een gevulde maag trek ik de gordijnen open. Wat een
prachtige dag, windstil, nevel en kil. Ik draai het slot van de buitendeur
achter me dicht en loop met grote passen richting het bos.
Het bos is niet ver gelegen van de nederzetting waar ik woon zodat ik binnen vijf minuten de doordringende geur van de abiete opsnuif die volop met de wortels in de vruchtbare grond van het bos verankerd staat. Het zijn de gebruikelijke bosgeluiden om me heen die ervoor zorgen dat ik me hier zo thuis voel. Een klein briesje langs de dennenbomen, het kraken van de takken, de vrolijke flierefluiters in de lucht, het geritsel van dode bladeren waarover schichtige eekhoorntjes tippelen, stromende beekjes, en het gekrijs van een tochtig everzwijn.
Na een uurtje wandelen zie ik iets vreemds op mijn pad. Er komen twee handen uit de grond tevoorschijn. Het blijkt een kuil, een put te zijn waaruit een oude kerel klimt. Hij draagt een grijs gewaad, bezit een tanig gezicht en heeft, niet verrassend, een lange, grijze baard. Hij komt op me aflopen en haalt iets uit zijn gewaad, een envelop lijkt het wel.
‘Alsjeblieft. Dit is voor jou,’ zegt hij. Ik pak de envelop uit zijn handen en wil deze openmaken.
‘Doe maar thuis,’ zegt hij.
Ik kijk hem aan. ‘Wie wat of wat ben jij?’
‘Ik ben de Fremdkörper.’
‘De wat?’
‘De Fremdkörper. ‘
Hij draait zich om, loopt naar de kuil en laat zich erin zakken. Ik loop hem achterna, maar hij is verdwenen. De kuil is leeg en lijkt geen bodem te hebben. Ik stop de brief in mijn binnenzak en ga op huis aan. De vreemde brief bevat een raadselachtige tekst.
Ik voel mijn einde naderen en daarom wil ik wat zaken met je doornemen. Ik heb een legaat gemaakt en dit legaat behelst alles wat ik heb. Ik ken niemand en ik heb verder niemand. Mijn ganse bezit komt jou toe. Kom me binnenkort opzoeken zodat we deze overeenkomst kunnen bekrachtigen.
Je liefhebbende oom Iwan
Kasseienstraat 666
Johannesstad
Je liefhebbende oom? Je liefhebbende oom? Ik weet vaag van zijn bestaan, maar ik heb hem nog nooit ontmoet. Ik heb slechts een onduidelijke foto van hem. De leiding van het weeshuis heeft me altijd bewust van hem weggehouden. ‘Een schoft, een beestmens, de Antichrist,’ werd me voorgehouden. Johannesstad, ik ken het van naam. Het ligt ver in het hoge noorden aan de voet van het gebergte. Vochtige oceaanlucht botst op steile bergen en de wolken laten hun regens op de stad vallen. Het schijnt er altijd te regenen. Ze zeggen dat de straten er nooit droog zijn Ik moet denken aan de oude man uit de put die zich de Fremdkörper noemde, pak de Winkler Prince Encyclopedie uit de kast en blader naar de letter F.
Fremdkörper – Vreemd lichaam. Iets dat of iets iemand die ergens niet bij past. Indringer. Onzuiverheid. Bezoedeling. Insluiper.
Fremdkörper is een medische term die wordt gebruikt om een vreemd lichaam te
beschrijven dat zich in het lichaam bevindt, zoals een stukje glas, metaal of
plastic. Het kan ook worden gebruikt om een buitenaards organisme te
beschrijven dat in het lichaam is ingebracht.
Ik heb werkelijk geen idee wat dit moet betekenen maar het intrigeert me. Ik besluit naar Johannesstad af te reizen en boek een ticket met de stoomtrein naar het hoge Noorden.
De volgende ochtend ben ik vroeg uit de veren. De trein vertrekt om 8.15 uur vanaf station Noord. Het eindstation is een kilometer of vijftien van Johannesstad gelegen. Vanaf daar dien ik de laatste vijftien kilometer met een koets af te leggen. Het terrein is te ruw, te nat en te steil om de rails door te trekken. De acht uur durende treinrit is van een wonderbaarlijke schoonheid. Na de laatste bebouwing achter ons gelaten te hebben duikt de trein de wildernis in. Heuvels worden bergen, bossen worden ondoordringbare wouden en stroompjes worden watervallen. Na een kilometer of honderd laat de zon zich niet meer zien. Op weg naar het donkere Noorden. Ik vermaak me opperbest tijdens de reis, kijk naar buiten, lees wat en geniet van de sterke thee die door diensters met de samowar wordt rondgebracht. Het eindstation is gelegen midden in een door alles en iedereen verlaten, hoog gelegen veengebied. Ik ben de enige passagier die uitstapt, de rest heeft de trein al eerder verlaten. Naar een koets hoef ik niet te zoeken, er staat er al eentje klaar. In de verte zie ik de vage contouren van Johannesstad tegen de steile, beboste bergen aangeplakt. Inktzwarte wolken hangen tegen de bergen aan. De koetsier is van het zwijgzame type, hij bromt als ik hem verzoek naar de Kasseienstraat te rijden. De rit duurt een kleine twee uur. Naarmate we Johannesstad naderen wordt de weg steeds steiler. Een meter of tweehonderd voor de stadspoort stopt de koets. ‘Hier zul je eruit moeten. Het laatste stuk is te steil voor mijn paard. De Kasseienstraat is de derde straat aan je linkerhand als je de poort door bent.’ Ondanks zijn nukkigheid geef ik hem een flinke fooi.
Ik loop de poort door en kijk om me heen. De gebouwen zijn
grijs en gotisch en lijken gebouwd met donkere leisteen. Het regent en de
kasseien glimmen als marmer. De hele stad is bezaaid met groen. Reuzevarens en
onkruid groeien tussen de gebouwen en de kasseien. De ouderwetse straatlampen
verspreiden een zwak licht. Ik
loop de Kasseienstraat in en stop bij nummer 666. Het pand lijkt een oude
fabriekshal te zijn die is opgedeeld in verschillende appartementen. Ik tel
zo’n veertig brievenbussen met namen erop. Nummer 666 en 668 hebben geen naam
op hun brievenbus. Ik twijfel, zal ik aanbellen of niet? Ik loop naar binnen en
in een grote hal is een klein kantoortje waarop een bordje hangt met 'Huismeester' erop geschreven. Ik vraag de huismeester of er nog appartementen vrij zijn. ‘Je hebt geluk. Er is nog maar een appartement vrij, nummer
668. Als je wilt kun je het per direct betrekken. Het is volledig gemeubileerd.
Een maand borg.’
Aan de overkant van het complex is een dicht bebost park. Als ik in een van de bomen klim kan ik misschien een blik werpen in het appartement van Oom Iwan. Om 21.00 uur glip ik het complex uit en klim in een boom. Ik haal mijn binoculair tevoorschijn en focus op het appartement van oom Iwan. Mijn adem stokt. Hij zit in een stoel, half met zijn rug naar me toe, zodat ik zijn gezicht niet goed kan zien. Schuin tegenover hem staat een stoel waarin een heel klein, merkwaardig mens zit. Ik kan het gezicht niet goed zien, maar ik zie nu dat het geen mens is, maar een pop??? Dit kan niet waar zijn. Ben ik hier helemaal voor naar Johannesstad afgereisd? Voor een dwaas die zijn avonden vult met praten tegen een pop. Ik klim naar beneden en besluit de volgende dag terug naar huis te gaan.
Het is bijna middernacht. De regen slaat tegen de ramen van het appartement en de wind raast en fluit langs de schoorstenen. De deur van 666 slaat dicht even later hoor ik gebonk op mijn deur. Ik sluip naar het spionnetje en tuur er doorheen. Ik zie niemand. Het zweet breekt me uit. Na een paar minuten doe ik de deur open en kijk om me heen. De gang is leeg. Op de grond ligt een envelop met daarop geschreven 668. Ik scheur de envelop open en er valt een sleutel met een briefje eromheen gewikkeld uit.
666, bij Het Beest.
Is het huiver en zelden feest.
En sinds de verdoemde dag dat ik viel.
Ben ik hard op zoek naar je ziel.
Ik weet niet hoe lang ik naar deze tekst heb zitten staren, maar het is me duidelijk dat Oom Iwan me onder valse voorwendselen hierheen heeft gelokt. Het is een dwaas, een psychoot, een gek en ik heb geen idee wat hij van me wil. Ik bel aan bij de huismeester laat hem het briefje en de sleutel zien en vertel mijn verhaal. ‘Vreemd,’ zegt hij. Dit is inderdaad de sleutel van appartement 666. Ik heb eerlijk gezegd nog nooit last van hem gehad. Hij is op zichzelf, een kluizenaar, maar ik heb nooit iets verdachts achter hem gezocht. Avond na avond tegen een pop praten is wel vreemd. Laten we eens een kijkje gaan nemen bij 666.’ We lopen het appartement binnen en in de lucht hangt de geur van zwavel. In de hoek zit iemand in een stoel. Het is Oom Iwan!!! Verder is er niemand in het appartement te vinden. Zelfs dode mensen zien er levendiger uit dan wat hier in de stoel zit. Alsof hij gemummificeerd is, de droge huid, de starre blik in de ogen. Een half uur later staat de arts in de kamer om de doodsoorzaak vast te stellen. ‘Ik heb geen idee, ik weet het werkelijk niet. Ik zie geen tekens van lichamelijk geweld, hij is niet gestikt, heeft geen doodsstrijd gehad. Alsof het nooit een mens is geweest. Het lijkt ook wel alsof ik geen organen voel. Als iemand me zou zeggen dat het een levensechte pop is, dan zou ik het geloven.’ zegt de dokter.
Twee uur later zit ik in de nachttrein naar huis. Na een verklaring aan de politie te hebben gegeven heb ik meteen een ticket geboekt. Ze hebben niks kunnen achterhalen, geen familie, bekenden, niks. Mijn naam komt ook nergens voor.
De volgende dag besluit ik een flinke wandeling in het bos te maken om het hoofd weer helder te krijgen. Onbedoeld kom ik op het pad met de kuil erin. Tien meter voor de kuil staat een klein houten kistje. Ik zie kleine voetstapjes van de kuil naar het kistje lopen en weer terug. Ik open het kistje en zie een envelop waar legaat op geschreven staat. In de envelop zit een briefje.
Soms is het niet pluis.
Dan komt er een vreemde bij je huis.
En ben je dom en open je in je hoofd de deur.
Dan is de weg vrij voor de Fremdkörper!!!
Alles om me heen begint plotseling te draaien. De Fremdkörper? Hahahahaha. Mijn deur staat open. Daar komt hij aan : De Fremdkörper!!! hahahahahahahahahahahahaha……………………..Mijn legaat!!!
Wat een verhaal. Wanneer je begint met lezen wil je weten hoe het eindigt.👍😀
BeantwoordenVerwijderenDank u!
Verwijderen