Doorgaan naar hoofdcontent

Bijtende honden blaffen niet.

 


Ik zet een punt achter de laatste zin. Ik ben klaar, althans gereed om de boel te gaan redigeren.  Apetrots ben ik op mijn eerste dichtbundel die ik de titel ‘Bijtende honden blaffen niet’ heb gegeven. De gedichten zijn geschreven in kubistisch abstracte stijl en de kenmerken hiervan, gevarieerde tekstvlakken die vanuit meerdere perspectieven worden getoond waardoor de tekst een fragmentarisch abstracte indruk op de lezer achterlaat, heeft zich tot mijn volle tevredenheid in de gedichten geopenbaard. Nu rest mij niets anders dan het geheel van voor tot achter door te lopen en te redigeren daar waar nodig.


Uit ervaring weet ik dat het proces van redigeren een geïsoleerde omgeving en totale stilte vereist. De minste vorm van onzinnig gekakel om je heen kan de balans tijdens het creatieve proces volkomen verstoren. Daarom heb ik een afgelegen boshut gehuurd in het hoge noorden. Het is een lange reis, maar alles dient in het teken te staan van mijn eerste bundel. Na een bootreis van veertig uur, een treinreis van acht uur en een wandeling van anderhalf uur kom ik aan in het dorp waar ik de sleutel voor de hut af kan halen. Dorp is een groot woord voor een zandweg, een paar huizen en een postkantoortje. Ik heb een brief ontvangen waarin een code vermeld staat. Mocht ik later dan 1600 uur arriveren dan stoppen ze de sleutel van de boshut in een kluisje welke aan de buitenkant van het postkantoor hangt. Met de code kan ik het kluisje open. Het is 16.05 uur, het postkantoor is gesloten en ik gebruik de code om het kluisje te openen. Gelukkig, het werkt. Wat had ik in vredesnaam moeten doen als het kluisje niet open was gaan?

Het begint te schemeren, er is geen kip op straat en in de paar huizen die het dorp rijk is brandt geen licht. Bij de sleutel zit een klein briefje waarop ‘Welkom’ staat geschreven en een kleine routebeschrijving naar het boshuisje. Het stelt niet veel voor, driehonderd meter rechtdoor richting het bos en daarna nog tweehonderd meter doorlopen. Als het goed is loop ik recht op het hutje af. Ik trek mijn kraag op, het is koud geworden. De hemel is kraakhelder en de vorst zal vannacht als een damasten deken over het land gaan liggen. Ik loop op het pad richting het bos. Naast het pad liggen dikke, bemoste boomstammen en zwarte keien, alsof ze er zijn neergelegd zodat je niet van het pad af kan dwalen. De laatste gele en rode herfstblaadjes dwarrelen van de berken. De witte stammen van de bomen vormen een mooi contrast met de schemer en het donkere bos. Na ongeveer tweehonderd meter doemt plots het boshuisje op, alsof het wordt geprojecteerd op een groot scherm. Het hutje ziet er eenvoudig, zelfs gammel uit. Verweerd hout, geen daklijsten, afgebladderde kozijnen en ruitjes die niet al te stevig in de sponningen lijken te hangen. Ik draai de sleutel in het slot, open de deur en verwacht een gepiep en gekraak van jewelste. Niks van dit alles. Geruisloos gaat de deur open. Het is donker binnen en ik weet dat er geen elektriciteit is in het hutje. Ik pak mijn zaklamp en schijn rond op zoek naar olielampen en kaarsen die er zouden moeten zijn. Nadat ik licht heb gemaakt gooi ik blokken hout in de open haard. Het is snel behaaglijk warm en de olielampen en kaarsen geven een feeërieke sfeer. Ik kook mijn maaltijd, noedels en brinta met water, in een pan boven het vuur.  Buiten is het aartsdonker. Het enige geluid wat ik hoor is het kraken van bevroren boomtakken door het zachtjes ruizen van de wind. Ik pak mijn manuscript en begin met redigeren. Na twee uur val ik moe maar voldaan op de brits in slaap.

In de ochtend word ik wakker van de echo van kraaien in het bos. De eerste winterse zonnestralen van de dag schijnen door de bomen. Spinrag hangt tussen de berken en rijp ligt op de takken. Wat een fantastisch schouwspel. Ik was me met koud water dat ik uit de put heb gehaald, kleed me aan, eet een paar boterhammen en besluit een uurtje te gaan redigeren. Het uurtje heeft me weer een stuk verder gebracht. Het is wonderbaarlijk hoe een andere omgeving je nog scherper naar je tekst laat kijken. De spaarzame verbeteringen die ik heb aangebracht hebben mijn bundel naar een nog hoger niveau getild. Eerlijk gezegd ben ik nog nooit zo tevreden over mijn schrijfsels geweest.

Het is inmiddels een prachtige winterdag aan het worden. Een strakblauwe hemel, de scherp naar anijs riekende vorstgeur die in de lucht hangt. Het is het Paradijs hier. Ik besluit een stuk langs de bosrand te gaan wandelen. Een stukje verderop staat langs de kant een oude man en ik loop naar hem toe. Hij heeft zilvergrijs haar, felgroene ogen en een doorgroefd gelaat. Zijn tanden zijn opvallend wit en om hem heen hangt een typische buitenlucht, boslucht. Dit is overduidelijk geen city slicker.

‘Goedemorgen, ‘ zeg ik.

‘Goedemorgen, ‘ groet hij terug.

‘Slaap je in de boshut? ‘vraagt hij.

 ‘Ja, ik ben schrijver en ik heb een dichtbundel geschreven. Ik ben hier om in alle rust en stilte de laatste hand eraan te leggen. Ik ben gisterenmiddag aangekomen. ‘

‘Dan zit je hier op de juiste plek. Rust en stilte is hier volop aanwezig. Je hebt in ieder geval de eerste nacht overleefd hahahahaha. ‘

‘Overleefd? ‘

‘Ja. Hebben ze je niet een beetje bang gemaakt bij het postkantoor? ‘

‘Ik was er pas na 16.00 uur en heb de sleutel uit de kluis gehaald. ‘

‘Oh vandaar. ‘

‘Wat bedoelde u met overleefd? ‘

‘Ja hahaha. Dat is een beetje een grap van hier. De medewerkers van het postkantoor vinden het elke keer weer leuk om mensen die het hutje huren een beetje de stuipen op het lijf te jagen. Ze komen dan met verhalen over een dolende bosgeest, voetstappen ’s nachts om het huis, krakende deuren en gekras op de raampjes hahahaha. Het heeft in ieder geval geen effect gesorteerd op jou, maar je verbaast je erover hoeveel mensen toch gevoelig zijn voor dit soort verhalen. We hebben ze gehad hoor die na één nacht hun biezen al pakten, of sterker nog, ’s nachts gillend met hun spullen het hutje uit renden. We hebben zelfs gasten gehad die we nooit meer gezien hebben. Verbazingwekkend hoe snel je mensen van slag kunt maken. ‘

‘Nou inderdaad. Ik heb in ieder geval niks gehoord of gezien vannacht. ‘

‘Mijn naam is trouwens Tpircsunam, ‘ zegt hij. ‘Ik woon in een huis een stuk verderop langs de bosrand. Mocht je een keer in de buurt zijn dan ben je altijd welkom voor een borrel. Jullie schrijvers drinken toch altijd? Hahahaha. ‘

‘Ik zeker wel hahaha. Mijn naam is trouwens De Eenzame Fietser. ‘

 ‘Nou fijne dag nog Eenzame Fietser, ‘ en hij draait zich om.

‘Wacht, ‘zeg ik. ‘Nog een vraag. Waarom loopt u met een grote sneeuwschuiver?‘

‘Het gaat vanaf een uurtje of acht vanavond flink sneeuwen mijn jong. ‘

‘Sneeuwen? Er is geen wolkje te zien. We zitten in een hogedrukgebied en de verwachting is vorst onder een heldere sterrenhemel. ‘

‘Het gaat sneeuwen zeg ik je. Ik woon hier al heel mijn leven en als ik last van mijn rug krijg dan weet ik dat er sneeuw komt. ‘ zegt hij terwijl hij lachend wegloopt.

Sneeuw. Ik kan het me toch niet voorstellen. Kurkdroog is de lucht en in de verste verte is er geen wolkje te zien. Het is een prachtige wandeling, langer dan de bedoeling. Na een tijd langs de bosrand te hebben gewandeld duik ik het bos in. Op een dikke met knoesten bezaaide tak die op de grond ligt contempleer ik. Ik loop het ganse proces tot vervolmaking van mijn dichtbundel door en ik kan niet anders dan tot de conclusie komen dat ik momenteel op de toppen van mijn kunnen ben. Wat een fantastisch gevoel is dit toch. Ik besluit naar de rand van het bos te lopen en via de bosrand de weg terug naar het boshuisje te nemen.

Het is donkerder in het bos, donkerder dan op de heenweg. De kou voelt ook anders, het voelt als……...sneeuwkou. Hoe is het mogelijk? Ik sta aan de rand van het bos en zie kleine vlokjes naar beneden dwarrelen. De lucht is asgrauw. De oude man had gelijk. Het begint harder en harder te sneeuwen en ik zet er stevig de pas in. In korte tijd heeft zich al een sneeuwlaag gevormd. In het huisje jaag ik het vuur in de houtblokken en bereid een eenvoudig maal. De sneeuwvlokken hebben nu het formaat van watten en als ik door het raam tuur zie ik een dikke maagdelijke laag sneeuw op de grond liggen. Onaangetast, sprookjesachtig. Ik druk mijn neus tegen het ruitje en staar het donkere bos in. In een flits zie ik een gezicht tegen de andere kant van het ruitje gedrukt. Het is een fractie van een seconde, maar lang genoeg om grijs haar, felgroene ogen en witte tanden in een angstaanjagende grijns te zien. Dit kan niet anders dan een foute grap zijn, een poging me alsnog de stuipen op het lijf te jagen. Ik trek de buitendeur open en begin te roepen. ‘Kom maar tevoorschijn!!! Ik heb je herkend! Geen geluid, geen reactie, niks. Ik schijn met de zaklamp op de grond en daar waar ik voetsporen zou moeten zien zie ik niks behalve maagdelijke sneeuw. Ik moet het me verbeeld hebben. De sneeuw, de stilte, het moet een bepaalde uitwerking op me hebben gehad. Ik ga vroeg slapen, barricadeer voor de zekerheid de deur en leg de pook naast mijn bed.

De volgende dag ben ik vroeg wakker. Ik heb geen geluiden gehoord vannacht en geslapen als een os. Het was allemaal verbeelding en in zekere zin ben ik toch opgelucht. Ik besluit wederom een wandeling te maken en dit keer langs het huis van de oude man te lopen. ‘Ik woon in een huis een stuk verderop langs de bosrand, ‘heeft hij gezegd, dus ik volg de bosrand. Na ongeveer twintig minuten zie ik inderdaad een huisje langs de bosrand staan. Ik klop aan, maar er wordt niet gereageerd. Ik loop rond het huis, geen teken van leven. Ik kijk door een van de ramen en een vreemd gevoel bekruipt me. Het ziet er van binnen uit alsof het huis al jaren onbewoond is. Doeken over stoelen en tafels en stof en overal stof. Dit zal het juiste huis niet zijn en ik loop een stuk verder. Na vijf minuten kom ik een oude vrouw tegen en ik vraag haar of er verderop nog een huis staat. ‘Het huis waar je net langs bent gekomen was het laatste huis. Het staat al een hele tijd leeg. Niemand weet hoe lang. Dertig jaar? Vijftig jaar? Langer? Wie zal het zeggen? De laatste bewoner is een oude man geweest. Hij bezat een roedel honden. De honden liet hij vaak slapen in het hutje een stuk verder in het bos. ‘ ‘Het hutje een stuk verder in het bos? ‘ hoor ik mezelf vragen zonder dat ik antwoord krijg. De oude vrouw sloft weg en ik ben te verbijsterd om opheldering te vragen. Het postkantoor, schiet door mijn hoofd. Daar zullen ze ongetwijfeld meer weten.

Het is stil in het dorp, sterker nog, er is geen levende ziel te bekennen. Het postkantoor is hermetisch afgesloten terwijl het pas 14.00 uur is. Het begint weer harder te sneeuwen. In het hutje wil ik mijn redigeer werkzaamheden weer oppikken, maar het lukt me niet. Ik ben er met mijn hoofd niet bij. Ik bereid een karig maal en zie buiten de omgeving opgeslokt worden door de donkere avond. Nadat ik een kop thee heb gedronken ontdek ik in een hoek een stel vloerplanken die een andere kleur hebben. Ze zitten niet goed vast en als ik ze los maak komt er een trapje tevoorschijn dat afdaalt naar een kelder. Ik neem mijn zaklamp mee en schijn in het rond. Het is wat je van een kelder kan verwachten, muf, stoffig en rommelig. Ik wil weer naar boven gaan als mijn oog op een houten kist valt. Het is een kleine kist zonder franjes en gemakkelijk te openen. In de kist liggen diverse stapels papier, samengebonden met touw. Ik pak een stapel en op het bovenste blad staat De pot in de hond vinden. Ik blader de stapel door. Het lijkt verdomme wel een manuscript! Ik pak een volgende stapel. Wie een stok vindt wil een hond slaan. Op een andere stapel staat Wakkere honden slapen niet. Twee benen vechten om een hond. Wat moet dit in vredesnaam voorstellen? Ik wil de deksel dichtgooien maar zie plots een stuk krant  op de bodem liggen. Ik weet niet hoe lang ik naar de krant heb zitten staren. Het voelt alsof ik mijn verstand aan het verliezen ben. Het krantenartikel is gedateerd 27 oktober 1912. Ondanks het feit dat de foto in het artikel geen kleuren heeft herken ik overduidelijk wie erop staat. Het is de oude man die ik langs de bosrand heb ontmoet. Hij staat naast een roedel flinke honden en grijnst naar de fotograaf. Hij is ruim honderd jaar geleden op mysterieuze wijze verdwenen. Ze hebben in al die jaren geen spoor van hem en zijn honden kunnen ontdekken. Ik wankel naar het trapje, ik moet hier weg!!! Ik zie nog net een sneeuwschuiver vanuit het gat naar beneden komen en dan wordt het donker.

Mijn hoofd barst uit elkaar. In de verte hoor ik het knisperen van hout in vuur. Het geluid wordt overstemd door het gelach van een oude vrouw. Ik open mijn ogen en voor me op een stoel zit de oude vrouw die ik bij het huis heb ontmoet. Haar lach is sardonisch. ‘Ik vergat je nog te vertellen dat de oude man een vriendin had hahahahahahaha, ‘ zegt ze met een krakende stem. Dan slaat de deur open en de oude man komt lachend naar binnen met zeven reuzen van honden. Hun ogen spuwen vuur, hun tanden glanzen van het kwijl, maar ze maken geen geluid. De man laat ze los en de honden storten zich op me. In luttele seconden hebben ze mijn benen van mijn lijf gekloven. Voordat ik flauw val hoor ik mezelf nog roepen : Waarom??? Waarom??? Waarom maken ze geen geluid? 

De oude man houdt een stapel papier omhoog en zegt : Bijtende honden blaffen niet. ‘

 


Reacties

Een reactie posten

Populaire posts van deze blog

De Vieze Mensen

Elk jaar zie ik weer met angst en beven de zomer tegemoet. Ik haat de zomer. Het is vaak warm, droog en licht en ik hou meer van kou, vocht en donker. Ik ben dat oeverloze gezwam als de zon weer een paar dagen schijnt in de zomer ook zo zat.   ´ Lekker weer zeg.´ ´ Zeker! Het is genieten. ´ ´Heerlijk dadelijk terrasje pakken met een lekker glaasje wijn erbij. ´ ´Morgen lekker naar het strand. ´ ´Ik was er zo aan toe. ´ ‘ Van die regen word je maar sombertjes. ‘ ‘ We hebben dit wel verdiend. ‘ Mijn angst voor de zomer komt   ook door de gedragsverandering bij veel mensen. Als een ontpopte rups gooien ze bij een temperatuurtje van vijfentwintig graden of meer de kleding van zich af. Tijdens mijn vele fietstochtjes boven de vijfentwintig graden zie ik ze aan alle kanten tevoorschijn komen, de half blote mensen,………..de Vieze Mensen. Ik zet een paar situaties voor u op een rij waarbij het ontmoeten van Vieze Mensen gegarandeerd is. Pleziervaart...

De Lage Landen

  Ik ben woonachtig in de Lage Landen. Dit gebied is gelegen in het uiterste noordwesten van Europa. De Lage Landen wordt door de Fransen Les Pays Bas genoemd en dat bevreemdt me aangezien het gebied hoog in het Avondland gelegen is. Een andere benaming voor het gebied is Nederland waarbij het woord neder verwijst naar laag. Ook zo'n vreemde gewaarwording. Woorden schieten tekort om de schoonheid van Nederland – de Lage Landen, ingesloten door de Noordzee en de Atlantische oceaan en in het zuiden grenzend aan Engeland, te omschrijven, maar ik zal het toch proberen. Taalkundig heeft het land een meervoud en een enkelvoud, om het even hoe u het wilt gebruiken. Ik woon in de Lage Landen in de Lage Landen, maar als u vindt dat ik in Het Lage Land in de Lage landen woon dan is dat uw goed recht. Nederland heeft een indrukwekkende kustlijn die laveert tussen ruig en pittoresk. De Lage Landen zijn bergachtig en hebben alleen in het midden een wat vlakkere strook. Hier zijn de twee grootst...

Trammetje 8

  Ik ben woonachtig in een stad die voornamelijk bekend staat om diens uiterlijk van glas en staal. Als niets ontziende speren schieten torens van glas, staal en beton de lucht in. Toch heeft mijn stad oude wijken waar de geschiedenis nog voelbaar en zichtbaar is. Een van die wijken is het Oude Noorden. Deze wijk is gelegen tussen de Noordsingel, de Bergweg, Noorderkanaalweg, Soetendaalsekade, Zwaanshals, Zwaanshalskade en de Zaagmolenkade. Een nauwe stadswijk omringd door een gordel van groen langs de Rotte en de Noordsingel. E r is iets met deze wijk. Als er afscheid wordt genomen van de zomer en de dagen korter en korter worden gebeuren er dingen die niet te begrijpen zijn. Mensen die het hebben meegemaakt en het hebben proberen te verklaren zijn volkomen krankzinnig naar het gekkenhuis afgevoerd. Hoewel ik zelf nooit getuige ben geweest van vreemde gebeurtenissen kan ik me daar wel iets bij voorstellen. Vooral als ik tegen zonsondergang op één van mijn lievelingsplekken sta: op...