Wat deed me hier belanden? Waren het de klappen die ik uitdeelde nadat ik mijn verhaal had verteld en ze me wilden meenemen? Was het mijn hysterische gekrijs? Nee, het was het verhaal. Door mijn verhaal zit ik hier in deze afgesloten ruimte en ben ik verhoord. Elke keer als ze mijn eten komen brengen probeer ik ze te overtuigen. Ze luisteren niet naar me, ze kijken me niet eens aan. Slechts één keer is er naar me geluisterd, slechts één keer maar. “ We hebben niks kunnen vinden “ vertelden ze me. “ Je verhaal is te ongeloofwaardig. Niemand uit het dorp kent je en heeft jou en je zogenaamde vriend ooit eerder gezien. “ “ Dat is onmogelijk. We hebben diverse mensen gesproken “ hoorde ik mezelf mompelen. “Je lijkt verdwaald. Heel ver van de plek waar je zou moeten zijn. Een jager vond je in het woud. Je was volkomen in de war. We hebben je ouders kunnen opsporen en hebben ze ingelicht. Ze zullen je zo snel mogelijk komen opzoeken. Vanmiddag zal de politie je wederom ondervragen. Je blijkt vanuit Nederland met Norre naar Slowakije te zijn vertrokken. De grote vraag is wat er met Norre onderweg is gebeurd, hij is spoorloos. De dokter komt zo langs om je wat te geven zodat je kunt gaan rusten en tot zinnen kunt komen.” Rusten. Ja rusten moet ik zeker,…………maar ik ben niet gek .
Wat hebben we hier naar uitgekeken Norre en ik. Norre is mijn beste vriend en we delen onze passie voor geschiedenis en archeologie. Dit jaar gaan we voor het eerst samen op vakantie. “Naar Slowakije “ hebben we iedereen verteld. “ Het is daar prachtig, authentiek en vooral niet te duur. “ Waar wij echter heen gaan is het ook prachtig, authentiek en niet te duur, de Karpaten in Roemenië. Slowakije zal het thuisfront milder stemmen, een leugentje voor bestwil. We gaan onderzoek doen in een van de laatste oerbossen van Europa. In de talloze grotten van de Karpaten zullen we op zoek gaan naar leven van lang geleden. Planten, dieren, misschien zelfs wel van beschavingen.
Het is een lange reis naar onze uitvalbasis, een klein dorp ver van alles en iedereen verlaten in een nog niet ontdekte streek. De oerbeukenbossen, waarin permanent nevels lijken te hangen, zuigen alle licht uit de omgeving. Het is pas eind september, maar de geur van herfst hangt al in de lucht. Het is stil in de steegjes van het dorp. De spaarzame lantaarns in de straatjes verspreiden zwak licht. De lampen branden zelfs overdag. Schemering en nevel lijken hier nooit helemaal weg te zijn. We komen aan bij ons pension en worden verwelkomd door een tanige, oude vrouw. Met handen en voeten heet ze ons welkom. De Engelse taal is ze niet machtig, maar met wat Duitse woorden weet ze zich verstaanbaar te maken. Onze kamer is sober maar netjes. Twee eenpersoonsbedden, twee stoelen en een tafeltje. Vanuit ons raam zien we een pad richting de bossen lopen. We hebben ons thuis, in hoeverre mogelijk, enigszins voorbereid. “Vanuit ons dorp loop je rechtstreeks door de dichte bossen naar de grotten” werd ons per telefoon gemeld door iemand van het lokale toeristenbureau. “ Aan mailen doen we niet. “ zeiden ze. “ Alle informatie die je nodig hebt verstrekken we telefonisch of aan de balie. “ Hoe authentiek kun het hebben?
De volgende ochtend gaan we vroeg op pad. Op ons verzoek
heeft de pensionhoudster ontbijt voor ons ingepakt. We hebben genoeg proviand
voor de hele dag. Het is een prachtige wandeling. De bossen zijn donker en
geuren humusachtig. Af en toe probeert een zwakke zonnestraal de duisternis te
doorbreken. Ik waan me in een prerafaëlitisch schilderij, zo onwerkelijk en
sprookjesachtig als het is. De bossen zijn bezwangerd van het vocht en er hangt
een doodse stilte. Je hoort werkelijk niks, geen geritsel en geen gekraak van
takken. “Wat is het hier prachtig en stil “ zegt Norre. “ Het lijkt wel of hier
nog nooit een mens is geweest. “ In de verte doemt onze plek van bestemming op,
de rotspartij met de grotten, diep verscholen in de dichte bossen.
Even later staan we voor de ingang van de grot die ons scheidt van de donkere ruimte onder de grond. We kijken elkaar aan, zeggen niks maar spreken met onze ogen. De opwinding, het gevoel van spanning en verlatenheid is nog groter dan we op onze slaapkamertjes thuis hadden durven dromen. Plots voel ik een koude windvlaag langs mijn gezicht. “ Voelde je dat? “ vraagt Norre. “ Die windvlaag bedoel je? “ “ Nee “ zegt hij. “ Alsof er heel kort iets over mijn gezicht werd getrokken toen ik naar voren stapte. Het was zeker geen wind. Iets raakte mijn gezicht en bleef er kort op liggen. “ Norre kijkt me aan en heel even lijkt het of hij me niet ziet en door me heen kijkt. “ Kom we gaan naar binnen “ stelt hij voor. We halen onze zaklampen uit onze rugzakken en dalen af in de grot. Voor de zekerheid hebben we flink wat kiezelstenen meegenomen die we om de vijf meter neerleggen om de kans op verdwalen te verminderen. We dalen een meter of honderd af en komen in een grote open ruimte. “ Dit is een prima ruimte om te gaan hakken Norre “ en ik haal onze kleine pikhouwelen tevoorschijn. Het hakken is zwaar en we hebben geen zekerheid dat we iets vinden, maar we hebben het reuze naar ons zin. Hier hebben we het voor gedaan. Dit is pure romantiek en het idee dat niemand weet wat we aan het doen zijn en waar we zijn maakt het reuzespannend. Er gaan uren voorbij en ik besluit even een pauze te nemen. Norre gaat onverdroten door. Plots galmt zijn stem door de grot. “ Ik heb iets!!! “ gilt hij. Ik loop naar hem toe en onder de brokken steen die hij heeft weggehakt zie ik bruine, glanzende, doorzichtige stukken steen. “ Barnsteen “ zegt Norre en hij toont me een paar stukken. Ik schijn er met mijn lantaarn op en voel een rilling over mijn rug lopen. In de stukken barnsteen zitten fossielen, insecten. Het zijn insecten die misschien wel tientallen miljoenen jaren geleden zijn ingesloten. “ We hebben beet Norre “ zeg ik. “ Ik heb het gevoel dat we nog maar aan het begin staan. “ “ Precies “ zegt Norre. “ Het liefst blijf ik hier vannacht, maar laten we in ieder geval morgen heel vroeg terug gaan. “ We pakken onze spullen in en besluiten terug te keren naar het dorp. Beide zijn we erg opgewonden en vooral Norre heeft het flink te pakken. “ Ik kan niet wachten tot het morgen is “ blijft hij maar zeggen.
Ik kan niet meteen slapen. Norre is al flink onder zeil aan zijn gesnurk te horen. Ik moet plassen maar heb het een tijdje uitgesteld. Het toilet is in een bijgebouw en daarvoor moet je eerst een stuk door een tuin lopen. Het is heerlijk fris buiten, ik heb totaal nog geen slaap. Na het pissen blijf ik een tijdje in de tuin staan. Plots voel ik een paar vingers op mijn schouder. Met ingehouden adem draai ik me om. Ik kijk in de ogen van de oude man met de baard die een krant aan het lezen was in het bierlokaal.
“Ga niet naar de grot!!!“ sist hij terwijl hij me doordringend aankijkt. “ De tijd zal je halen. Ga morgenochtend vroeg nog weg van hier en let heel goed op je vriend! “ Er komt een afgrijselijke stank uit zijn mond en ik sluit even mijn ogen. Als ik ze weer open doe is hij verdwenen. “ De dorpsgek “ is het eerste wat in me opkomt. Ik ga terug naar het pension, ga op mijn bed liggen en val in een diepe slaap.
Om acht uur schrik ik wakker. Veel te laat, ik heb als een blok geslapen. Het bed van Norre is leeg. Ik loop naar de ontbijtzaal, maar geen teken van Norre. De pensionhoudster is ook nergens te vinden. Terug op de slaapkamer voel ik aan het matras van Norre. Het is koud, hij moet al een tijd geleden zijn opgestaan. Zijn rugzak en pikhouweel staan niet op de plek waar hij ze gisteren heeft achtergelaten. “ Godverdomme!!! Waarom Norre? Waarom toch? We zijn toch samen? We zouden het samen doen? “ Ik kan haast niet geloven dat Norre in zijn eentje naar de grot is gegaan, maar het heeft er alle schijn van. Misschien is hij bedwelmd door ons succes van gisteren en wil hij nu in zijn eentje zijn grote droom najagen.
Ik heb geen ogen voor de schoonheid van het woud. Tijdens mijn wandeling naar de grot zijn mijn gedachten bij Norre. Hij moet in de ban zijn van iets. Iets wat hem tot dit heeft doen besluiten. Bij de ingang van de grot maak ik een trechter van mijn handen en schreeuw zo hard als ik kan zijn naam. Geen reactie. Het is doodstil en wederom staat er geen wind. Ik wil naar binnen lopen maar iets houdt me tegen. Weer voel ik de koude windvlaag ondanks het feit dat het windstil is. Ik zet me over het ongemakkelijke gevoel heen, knip mijn zaklamp aan en loop naar binnen. Nergens zie ik tekenen van Norre. Ik besluit dezelfde weg als gisteren te nemen en kom uit in de open ruimte. Ik schijn met mijn zaklamp in het rond en probeer een betere indruk te krijgen van de ruimte dan gisteren. In een hoek zie ik een soort van plateau dat bedekt is met stukken rots waarvan sommige stukken los lijken te liggen. Weer kijk ik om me heen. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat dit een plek is waar buiten ons nog nooit iemand is geweest. Ik pak mijn pikhouweel en begin te hakken. Ik weet niet hoe lang ik bezig ben, maar verloop van tijd ontstaan de eerste scheuren in het plateau. Stukken rots breken af en mijn adem stokt. Er verschijnt een groot stuk barnsteen van onder de rotsen vandaan. Het is niet te vergelijken met de omvang van gisteren. Dit stuk moet vele malen groter zijn. Ik weet niet waar ik de kracht vandaan haal, maar onvermoeibaar begin ik aan een stuk verder door te hakken. Hele stukken rots worden verpulverd en vallen op de grond.
Ik kan me niet meer herinneren hoe lang ik naar de barnsteen heb zitten staren. Ik weet nog wel dat ik een afgrijselijk gekrijs hoorde galmen in de grot. Het was niet de stem van Norre, het was mijn eigen stem. Nog steeds weet ik niet wat me definitief heeft doen instorten. Was het de ontdekking van iets dat al uren onbewust in mijn gedachte sluimerde? Iets zo absurd en onwerkelijk dat alleen het denken eraan een mens gek zou maken. Of was het de ontdekking zelf? Het in de hars gegoten gezicht met de wijd opengesperde ogen. Het gezicht van Norre.
Foto : Raymond Swaep
Reacties
Een reactie posten