Ik loop richting de Coolvest, draai me om en kijk de
Raamstraat in. Nog een paar weken en dan wordt de Zandstraatbuurt gesloopt.
Eindelijk heeft Burgemeester Zimmerman dan zijn zin gekregen. De paupers zullen als
ratten uit hun holen verjaagd worden. De krotten worden gesloopt en een nieuw
stadhuis en modern postkantoor zullen ervoor in de plaats verschijnen. Er moet een
stadsboulevard van allure komen. Het zal mij benieuwen. Wat zal ik de wijk gaan
missen. Ontelbare uren heb ik er in de groezelige bierhuizen doorgebracht met
een glas donker bier in mijn hand en een pak kaarten in mijn binnenzak. Het
leven hier ligt mijlenver van dat van mij aan de Leuvehaven. De wereld van de
Zandstraatbuurt, de wereld van de sloebers, alcoholisten, souteneurs, hoeren en ander gespuis. Ik veracht
ze, maar oh wat heb ik ze nodig om me goed te voelen.
Het geluk heeft me toegelachen vanavond tijdens het kaarten. Minstens vijfentwintig guldens rammelen in mijn zak. De laatste partij hebben ze me moeten betalen met een wandelstok met een verzilverde kop. Geen idee hoe het gepeupel eraan gekomen is, maar het is het soort waar de rijke heren mee lopen te flaneren in de Diergaardelaan.
Het kaarten en het bier hebben me hongerig gemaakt en ik besluit op zoek te gaan naar iets om mijn maag te vullen. Er dwaalt een lichte nevel door de lucht en het is kil en guur. De straten zijn zo goed als leeg en er hangt een bijzondere sfeer, alsof de tijd stil staat. Het schaarse licht van de lantarens weerkaatst in de natte kasseien en het lijkt wel of ik een foto van Henri Berssenbrugge sta. Ik voel me opperbest en niks of niemand kan mijn humeur vergallen. In de verte zie ik, vlakbij het beeld van Erasmus, een mosselkar staan en ik besluit erheen te lopen. Achter de wagen staat een stokoude kerel. Zijn lichaam is kromgetrokken en hij ziet er armoedig uit. De ogen lichten op als hij me ziet en terwijl hij aan het klappertanden is bekijkt hij me langdurig van top tot teen.
“ Een zak mosselen, “ verbreek ik de stilte.
Met trillende handen schept hij de mosselen in een papieren zak. Het trillen van zijn handen, de sloomheid, het smerige lijf. Ik weet niet waarom, maar het irriteert me mateloos. Ik krijg de kriebels van deze vent.
“ Dat is dan vijfentwintig cent “ zegt hij, terwijl hij
me strak blijft aankijken.
Ik gooi het geld op de kar, pak de zak mosselen en loop weg. Na ongeveer tweehonderd meter kijk ik om. Hij staat bewegingsloos naar me staren. Wat moet deze idioot van me? Waarom staart hij me zo aan? Ik loop terug en leg het lege zakje op de mosselen. Hij glimlacht naar me en ik krijg een waas voor mijn ogen.
Ik hou mijn handen om zijn keel en voel de kracht van
mijn schouders via mijn armen naar mijn vuisten dalen. Ik knijp alsmaar harder en
het windt me verschrikkelijk op. Er ontsnapt een gorgelend geluid tussen zijn
lippen vandaan en zijn grijze tong hangt als een naaktslak uit de mond. Zijn
ogen puilen uit en een straaltje bloed stroomt uit zijn neus. Scharlakenrood,
wat een prachtige kleur! Wat een prachtige avond! Een laatste
krachtsinspanning, een doffe klap en een lijk ligt op de grond. Ik kijk om me
heen, zie niemand en verdwijn in de nevel.
Dagen, maanden, jaren gaan voorbij. Op veertien mei 1940 wordt de stad getroffen door een ramp van ongekende omvang. Wat rest is een grote, lege vlakte van wat eerst het centrum was. Ook ik ben ouder en leger. Mijn jonge jaren liggen al lang achter me. Mondjesmaat wordt het centrum weer bebouwd, maar het stemt me treurig. Het leven, de ziel is eruit en de vraag is of deze ooit weer terugkomt. Ik lees dat ze er een stad van wolkenkrabbers van willen maken. Ik beweeg me steeds moeilijker door de stad. De ouderdom, maar vooral die zwarte avond weegt zwaar op mijn schouders. Ook ik heb mijn ziel verloren en heb er een groot schuldcomplex voor teruggekregen. Kon ik het maar goedmaken! Kon ik de tijd maar terugdraaien!
Op een van mijn tochten hou ik halt bij het Grotekerkplein. Het is een donkere, gure avond
en de straten zijn uitgestorven. Hier ligt het hart van de stad, maar het is
een troosteloze bedoening. De omgeving wordt gedomineerd door staal en verweerd
beton. In een hoekje bij de Laurenskerk zie ik plots een man staan. Hij
draagt een donkere cape en een gedateerd hoofddeksel en staart me bewegingsloos
aan. Hij loopt naar me toe, komt voor me staan en vraagt : “ Waarom huil je
oude man. Wat kan ik voor je doen? “
“ Ik voel me ontheemd. Ik mis de oude stad, “ snik ik. “ Het schuldgevoel is te groot. Had die avond maar nooit plaatsgevonden. Sindsdien word ik erdoor gekweld. “ “ Maak je maar geen zorgen, “ zegt hij terwijl hij zijn hand in mijn nek legt. Zijn handen zijn warm en zacht en voelen weldadig aan. Hij buigt naar voren tot zijn lippen bijna mijn oor raken. “ Het leven is een cyclus. Ieder mens krijgt wat ie verdient en heeft de kans een misstap goed te maken, “ fluistert hij in mijn oor. Een ijskoude lucht komt uit zijn mond. De wereld om me heen begint te draaien en ik glij weg in een diepe slaap. Ik heb geen idee hoe lang ik heb geslapen , maar ik word wakker achter een mosselkar.
“ Een zak mosselen graag “ hoor ik iemand zeggen.
Voor me staat een jonge vent met een luxe wandelstok. Hij
komt me bekend voor. Ik bekijk hem langdurig maar hij geeft geen sjoege.
“ Dat is dan vijfentwintig cent “ hoor ik mezelf zeggen.
Hij gooit het geld neer, pakt de zak mosselen en loopt al mosselen etend weg. Na ongeveer tweehonderd meter draait hij zich om en kijkt naar me. Langzaam komt hij teruglopen met het lege zakje in zijn hand. Voorzichtig legt hij het lege zakje op de mosselen. Ik kijk hem aan en geef hem mijn beste glimlach. Een tevreden klant, ik zal nog maar eens een zakje voor hem vullen.
Foto : Henri Berssenbrugge - Straatleven 1900 - 1930 - Van Gennep
Zulk proza wordt helaas nog maar zelden geschreven.
BeantwoordenVerwijderen