Doorgaan naar hoofdcontent

Lees - en schrijfclubje

 


Ik ben een tijdje lid geweest van een lees – en schrijfclubje. Iedere woensdag kwamen we samen om boeken door te nemen en elkaar teksten voor te dragen die we thuis hadden gemaakt aan de hand van een kleine opdracht. Het was een stel van diverse pluimage dat wekelijks bij elkaar kwam. Verveelde Gooi-achtige vrouwen, mentaal zeer breekbare sujetten, stukken krapuul waarvan ik nu nog steeds niet durf te zeggen wie of wat het was en arrogante zichzelf kunstkenners noemende blaaskaken. Feitelijk was ik het enige stabiele element in het gezelschap.

Het deel waarin we gelezen boeken doornamen vond ik het minst interessant. De boeken die behandeld werden waren de gebruikelijke keukenromans waarmee je wordt doodgegooid in de zogenaamde kunstbladen. In deze flutboekjes ontbreekt iedere vorm van analyse van de ontaarde menselijke ziel. Het zijn de gebruikelijke huis-tuin-en keukenprobleempjes die middels personages van bordkarton bij de lezer worden neergelegd. Vanaf de derde alinea kun je de afloop van het samenraapsel zinnen al voorspellen. Ik krijg toch vaak het idee dat het “levensverhaal “ van de schrijver belangrijker is dan het verhaal zelf. Een schrijver of schrijfster die en masse in de publiciteit verkondigt dat hij of zij al twintig jaar depressief, alcoholist en mensenschuw is verkoopt natuurlijk beter dan een schrijver die roept dat hij lekker in zijn vel zit, ’s avonds een fles Dubbele Bruine van Westmalle drinkt en om 21.45 uur naar bed gaat. Je zou toch denken dat anno 2024 dit soort onzin niet meer nodig is om een verhaal te kunnen laten lezen. Niets is echter minder waar. Zolang het plebs liever de ganse dag naar radio 538 luistert zijn dit soort noodgrepen blijkbaar nodig om de mensen naar een boek te laten grijpen.

Het deel waarin we een zelf gemaakte tekst moesten voordragen was daarentegen zeer interessant. De leraar gaf ons als opdracht een situatie, zin of toestand waarmee wij een kort tekstje moesten maken. Het was niet noodzakelijk dat de tekst in een context stond. Zaak was dat iemand er de situatie, zin of toestand uit kon halen. Het was de bedoeling dat je je tekst aan een van de andere cursisten zou voordragen.

De eerste opdracht bestond uit enkel het woord tegenstelling. We kregen de opdracht een tekstje te maken waaruit, zonder het te benoemen, een tegenstelling kon worden gehaald. ‘Dat kan heel simpel in kleuren zijn,’ zei de leraar, ‘ maar je kunt bijvoorbeeld ook de gemoedstoestand van een karakter beschrijven. Een toestand die bijvoorbeeld van euforisch naar wanhopig gaat. Je kunt het zo gek niet verzinnen, alles is mogelijk.’

Eenmaal thuis zette ik mijn raderen aan het werk en was ik er snel uit. Ik zou een tekstje maken over een tegenstelling in de omgevingsfactoren. Ik ging aan het werk en binnen zeventien minuten had ik iets op papier staan.

De persoon aan wie ik mijn tekstje moest voordragen was Fred. Fred was een dun, zeer neurotisch bèta mannetje van maximaal een meter en zesenvijftig centimeter hoog, gekleed in een manchester broek, overhemdje en overgooier. Hij was kaal op de bekende band na en droeg uiteraard een hoornen bril. We gingen op het kleine podium staan en ik zag Fred zweten als een otter. Hij zakte regelmatig door de knieën en zijn ademhalen leek meer op hyperventileren. Op weg naar het podium had hij me al toegefluisterd dat hij zwakke zenuwen had en snel van slag was. ‘Alles komt goed Fred,’ zei ik en gaf hem een knipoog. De lampen werden gedimd, ik ging voor Fred staan en droeg de volgende tekst voor:

Het was een prachtige, frisse lenteochtend. Wolken hingen als watten in de azuurblauwe lucht en vormden een impressionistische compositie. De dauw lag als een deken van parels over het frisse groen. Boterbloemen staken ontluikend hun kopjes boven het gras uit en vanuit de beekjes klonk het gezang van de kuifeend. De knotwilgen langs de weg toonden hun eerste prille groen en links van de weg bungelde een door maden aangevreten lijk aan een galg. De uit het lichaam druipende lichaamssappen verspreidden een penetrante geur en lokte reuzenratten die de sappen gretig opslurpten.

Ik vond mijn tekst zeer geslaagd. Zonder het te benoemen gaf ik een tegenstelling tussen groei, bloei en vergankelijkheid aan. Ik wilde Fred vragen wat hij ervan vond. Als antwoord hoorde ik plof. Fred was flauwgevallen en werd van het podium gesleept. We hebben Fred hierna niet meer gezien.

We kregen een nieuwe opdracht. Wederom was de informatie summier. Dit keer moesten we het doen met het woord lichaamsgeluid. Op de fiets op weg naar huis kreeg ik al een ingeving. Ik besloot het gedicht Bezwering door lachen van de ongetwijfeld u bekende Russische futurist Chlebnikov als voorbeeld te nemen. U weet uiteraard dat Chlebnikov woorden en diens betekenis uit elkaar trok en experimenteerde met interne verbuiging van zelfstandige naamwoorden.

De partner aan wie ik mijn gedicht Opluchting door kotsen zou opdragen was een der Gooise vrouwen. Met haar parelkettingen en roze bodywarmer zag ze er werkelijk wanstaltig uit. Ze rook nog wanstaltiger, naar dikke, vette naar muskus riekende parfum.

‘Heeft u een wasknijper voor me?’ vroeg ik de leraar.

‘Natuurlijk, zei hij. ‘Waar heeft u deze voor nodig?’

‘Ik zet de wasknijper op mijn neus zodat ik een Polygoonjournaal-achtige stem krijg welke mijn voordracht beter doet uitkomen.’ De werkelijke reden was dat ik bang was over mijn nek te gaan van die verschrikkelijke parfumlucht. Ik ging op twintig centimeter van de Gooise vrouw staan en droeg het volgende gedicht voor :

 O, barst uit in kotsen, kotsers!

O, begin te kotsen, kotsers!

Wat kotsen zij met gekots, wat kotsen zij kotserig,

O, kots toch kotsend!

O, kotsbuien van kotswekkers, kots van kotsende kotseraars!

O, kots kotsend uit, kots van verkotsende kotseraars!

Kotselijk, kotselijk,

Kots, bekots, kotsschieters, kotsschieters,

Kotseriken, kotseriken.

O, barst uit in kotsen, kotsers,

O, begin te kotsen, kotsers!

Ik vond mijn tekst zeer geslaagd. Zonder het te benoemen gaf ik het lichaam een geluid. Ik wilde de Gooise vrouw vragen wat ze ervan vond. Als antwoord hoorde ik een hemeltergend Ork-achtige kreet. De Gooise vrouw zat op haar knieën en kotste zeven kleuren op het podium. Ze werd weggesleept en we hebben haar hierna niet meer gezien.

Voor de week daarop kregen we een opdracht met het woord herhaling. Op de fiets naar huis besloot ik mijn tekst alliteratie-achtige elementen mee te geven. Dezelfde avond had ik na zegge en schrijven vijfentwintig minuten schraven en schrappen mijn tekst klaar. Na een week rijpen was het moment daar om mijn tekst voor te dragen. 

Ik was de dag na de volgende bijeenkomst vrij en ik had in de middag enkele pinten met Grote Geeuw, Ome Harry, Rein, Ome Beertje en Rellen Ron gedronken. Niet helemaal okselfris kwam ik die avond aan bij de lees – en schrijfclub. Vooral mijn mond voelde aan als een rubber masker.  Mijn partner was een zichzelf kunstkenner toedichtende blaaskaak. De heikneuter ging er prat op dat hij alle grote Russische klassiekers had gelezen. Ik zou dat zelf nooit doen. Het interesseert u toch niet lijkt me dat ik alles van Tolstoj, Dostojevski en Toergenjev, om maar wat voorbeelden te noemen, heb gelezen. Ik ging op het podium voor de heikneuter staan. Met mijn gezicht vijf centimeter voor zijn gezicht droeg ik de volgende tekst voor :

 Het potsierlijke, prachtige, primitieve, progressieve, pastiche gekleurde, problematische Przewalskipaard siste slap, salonfähig, slakachtig simultaan-achtige teksten de ether in.

 Ik vond mijn tekst zeer geslaagd. Zonder het te benoemen had ik een vorm van herhaling in mijn tekst gedaan.Ik had echter wel het gevoel dat ik door mijn rubberen lippen een deel van mijn maaginhoud naar buiten had geslingerd. De heikneuter stond voor me met een van speeksel druipend gezicht. Hij werd al weggesleept voordat hij was omgevallen.  In alle hectiek kregen we nog net het woord voor de volgende opdracht mee: verval. Ik kon een vreugdekreet niet onderdrukken. Het werd nu tijd om een echte pittige tekst te maken en het woord verval leende zich daar perfect voor.

 De volgende week stond ik op het gebruikelijke tijdstip voor een dichte deur. ‘Hallo! Hallo!’ riep ik. ‘Is daar iemand?’ De deur werd open gedaan door de huismeester. ‘Ik kom voor de cursus van het lees – en schrijfclubje.’

‘Die is geannuleerd’ zei de huismeester.

‘Geannuleerd? Waarom?’

‘De resterende cursisten hebben zich afgemeld en de leraar is opgenomen in een inrichting.’


Foto : Raymond Swaep

 

 

 


Reacties

Populaire posts van deze blog

Trammetje 8

  Ik ben woonachtig in een stad die voornamelijk bekend staat om diens uiterlijk van glas en staal. Als niets ontziende speren schieten torens van glas, staal en beton de lucht in. Toch heeft mijn stad oude wijken waar de geschiedenis nog voelbaar en zichtbaar is. Een van die wijken is het Oude Noorden. Deze wijk is gelegen tussen de Noordsingel, de Bergweg, Noorderkanaalweg, Soetendaalsekade, Zwaanshals, Zwaanshalskade en de Zaagmolenkade. Een nauwe stadswijk omringd door een gordel van groen langs de Rotte en de Noordsingel. E r is iets met deze wijk. Als er afscheid wordt genomen van de zomer en de dagen korter en korter worden gebeuren er dingen die niet te begrijpen zijn. Mensen die het hebben meegemaakt en het hebben proberen te verklaren zijn volkomen krankzinnig naar het gekkenhuis afgevoerd. Hoewel ik zelf nooit getuige ben geweest van vreemde gebeurtenissen kan ik me daar wel iets bij voorstellen. Vooral als ik tegen zonsondergang op één van mijn lievelingsplekken sta: op de

Dat is dan vijfentwintig cent.

    Ik loop richting de Coolvest, draai me om en kijk de Raamstraat in. Nog een paar weken en dan wordt de Zandstraatbuurt gesloopt. Eindelijk heeft Burgemeester Zimmerman dan zijn zin gekregen. De paupers zullen als ratten uit hun holen verjaagd worden. De krotten worden gesloopt en een nieuw stadhuis en modern postkantoor zullen ervoor in de plaats verschijnen. Er moet een stadsboulevard van allure komen. Het zal mij benieuwen. Wat zal ik de wijk gaan missen. Ontelbare uren heb ik er in de groezelige bierhuizen doorgebracht met een glas donker bier in mijn hand en een pak kaarten in mijn binnenzak. Het leven hier ligt mijlenver van dat van mij aan de Leuvehaven. De wereld van de Zandstraatbuurt, de wereld van de sloebers, alcoholisten, souteneurs, hoeren en ander gespuis. Ik veracht ze, maar oh wat heb ik ze nodig om me goed te voelen. Het geluk heeft me toegelachen  vanavond  tijdens het kaarten. Minstens vijfentwintig guldens rammelen in mijn zak. De laatste partij hebben ze me mo

Schipper mag ik overvaren?

  “Twee keer een overtocht, dat is dan samen zeven euro en vijftig cent mijnheer.“ “ Zeven euro vijftig voor twee tickets mijnheer.“ “ Euh….Sorry? Wat? “ “Voor de overtocht. Zeven euro vijftig.“ “Ja natuurlijk. Hier. Ik was even aan het dagdromen.“ “Zijn we weer op aarde eenzame fietser?,“ hoor ik achter me. Ik draai me om en kijk in het lachende gezicht van Ome Beertje. Op zijn blakende hoofd zit een pet van Sankt Pauli. “Je zat zeker weer in een andere dimensie,“ grijnst hij. “Een soort van Ome Beertje hahaha." Ome Beertje is mijn grote vriend. We kennen elkaar al zo lang dat we eigenlijk niet meer weten wanneer we in elkaars leven zijn verschenen. We hebben dezelfde humor en houden beide van contempleren. Ome Beertje beheerst het contempleren tot in de finesses en heeft mij er veel over geleerd. “De mens is een dwaasheid “ zeggen we altijd. “De mens wil altijd meer, maar meer is niet altijd beter.“ zeggen we ook vaak. Ondanks het feit dat de mensen steeds maar o