Vijf weken loop ik nu in dit door God, alles en iedereen
verlaten maar gruwelijk mooie land. Morgen begint mijn zesde week. Ik maak
gretig gebruik van allemansretten en zet mijn tentje neer waar ik maar wil. Een
tentje, een slaapzak, een padvindersmes, een brander, noedels en gevriesdroogd
fruit is alles wat ik bij me heb. Bouillon trek ik van kruiden die ik heb
geplukt, ik zet thee van dennennaalden en zo nu en dan vil en rooster ik een haas
die ik heb gevangen. Soms slaap ik in verlaten zomerhuisjes en één keer heb ik
in de tuin van mensen gekampeerd. De herfst is begonnen en de regen viel met
bakken uit de hemel. De tuin was de enige relatief droge plek in de omgeving. De
uitnodiging om in hun huis te overnachten heb ik vriendelijk overgeslagen. Ik
wil het basic houden. De broden die ze voor me hadden belegd voor de rest van
de tocht heb ik wel aangenomen. Zoveel hartelijkheid kon ik gewoon niet
weigeren.
Het is koud en winderig op de hoogvlakte waar ik nu loop.
Tot aan de horizon is er niet meer te zien dan een rotsige, kale vlakte zonder
bomen. De boomgrens ligt hier stukken lager dan in de Alpen. Volgens mijn
hoogtekaart houdt de vlakte over tien kilometer op en zal het pad zevenhonderd
hoogtemeters afdalen naar een meer. Het weer wordt slechter en slechter en ik
besluit de afdaling morgen te maken en mijn tent op te zetten in de beschutting
van een flinke rots. Ik heb geen mens gezien vandaag en voel me volkomen alleen
op de wereld. Zo moet het hier duizenden jaren geleden ook zijn geweest. Tijd
heeft geen vat op deze onherbergzame omgeving. Tijd is überhaupt geen
factor hier. Ik sluit mijn ogen en val in een diepe slaap.
De volgende ochtend is de wind gaan liggen. Ik zet een pot thee, kluif een hazenpoot af, pak mijn boeltje in en loop naar het einde van de vlakte. Aan de rand van het plateau hou ik mijn adem in. De schoonheid is hier niet in woorden te vatten. De omgeving doet me denken aan een trip die ik jaren geleden in British Columbia heb gemaakt, een vijfhonderd kilometer lange rit van Williams Lake naar Bella Coola aan de westkust. De rit vond grotendeels plaats over een duizend meter hoge vlakte dwars door indianenreservaten en onherbergzame gebieden. Het landklimaat, de hoogte en de relatieve droogte heeft hier een semi-aride - achtige vegetatie als resultaat. Aan het einde van het plateau duikt de grindweg een kleine duizend hoogtemeters naar beneden. Deze beruchte weg met de geuzennaam The Hill is niet voor iedere chauffeur weggelegd. Haarspeldbochten zonder railing en de steile hellingen maken de rit een hachelijke onderneming. Het bijzondere van The Hill is dat met iedere bocht de vegetatie lijkt te groeien. Binnen een afstand van dertig kilometer daal je af van een volgens de Klimaatclassificatie van Köppen koud landklimaat met droge winters en droge zomers ( Dwd / Dsd ) naar een koel zeeklimaat met neerslag gedurende het ganse jaar. ( Cfb ) Waar bovenop het plateau de vegetatie bestaat uit karige grassen, dorre struiken, miezerige boompjes en opgedroogde vennen is het onderaan The Hill een feest van dikke grassen, manshoge varens, bomen die zich als majestueuze kathedralen oprichten, kletterende watervalletjes en bruisende beken en meren. Aan het einde van de groene vlakte meandert de Bella Coola River richting The North Bentinck Arm welke uitmondt in The Queen Charlotte Sound. Bella Coola is alleen via The Hill of over het water te bereiken Dit gebied is van een onaardse schoonheid en de stek waar ik nu sta doet me daaraan denken. Ook nu zie ik de vegetatie in de diepte weelderig worden. Aan het einde van de groene vlakte ligt een groot meer. Ik zet er stevig de pas in en daal af naar deze geïsoleerde stek.
De lucht begint te betrekken en er lijkt pittig weer aan te
komen. Ik besluit bij de villa aan te bellen en te vragen of ik mijn tent op het
grasveld mag optuigen. Er wordt open gedaan door een rijzende, grijze kerel op
wie eerder het predicaat dandy dan natuurvorser van toepassing is. Hij is
gekleed in een smetteloos witte broek met vouw, een ocean blue overhemd, een
pochet en heeft hippe crocs aan zijn voeten. Om zijn pols hangt een oversized
smartwatch. ‘Ik laat je niet op het gras kamperen,’ zegt hij. Als hij mijn
beteuterde gezicht ziet begint hij te lachen. Hij wijst naar boven. ‘Er komt
noodweer aan. De blokhut is ook van mij. Sterker nog, ik heb daar met mijn
ouders gewoond toen ze nog leefden. Wees mijn gast en breng de nacht in de
blokhut door. Je zult er genoeg eten en drinken vinden.'
Ik heb geen tijd om hem uitgebreid te bedanken. Vanuit het niets
steekt er een stormachtige wind op. Mistbanken rollen in no time vanaf het
zwarte meer het land op. Ik loop naar de blokhut en zie de villa compleet
verdwijnen in de mist. Even lijkt het of ik iemand hoor schreeuwen. ‘Ga niet
naar binnen!’ lijkt de stem te roepen. In het Nederlands notabene. Het zal mijn
vermoeidheid zijn. Het begint nu te stortregenen en ik glip de blokhut in.
Het is knus in de blokhut. Er is een houtkachel, het houten meubilair ziet er goed verzorgd uit. In de retro koelkast ligt genoeg eten voor minstens een week. In de keuken ligt een kookboek met ouderwetse gerechten, farikal, lapskaus, pinnekjot, lutefisk, het water loopt me in de mond. Ik besluit een stuk van een grote, gemarineerde zalm te snijden en eet deze met een homp flatbrod. Hierna ga ik naar de eerste verdieping, ga op bed liggen en val in een diepe slaap.
Dit is complete waanzin, het is dezelfde stem van de man die
mij geholpen heeft. Ik wil naar beneden lopen, maar ik sta vast. Mijn stem
blokkeert ook nog steeds. Plotseling begint het hard te waaien en vanaf het
meer komen mistflarden opzetten. Voordat de mist me opslokt probeer ik nog
eenmaal iets te roepen. ‘Ga niet naar binnen! ‘ roep ik. Hij draait zich heel
even om en verdwijnt daarna in de plaggenhut. De mist glijdt de blokhut binnen,
de muren verdwijnen. Ik kijk naar mijn handen en deze verdwijnen ook. Alles verdwijnt,
de hut, mijn lichaam. Ik verdwijn en God mag weten waarheen.
Reacties
Een reactie posten