Ik ben tien jaar geleden enkele maanden huismeester geweest in een voormalig klooster. Het klooster lag diep gelegen in de oerbossen, ongeveer tweehonderd kilometer verwijderd van de randen van de middeleeuwse stad waar ik woon. Het was een opvanghuis voor ontheemde kinderen geworden. Een plek waar ze de rust en veiligheid konden vinden die ze nooit hadden gehad in hun leven. Het instituut werd bestierd door pedagogen, idealisten, leraren, welzijnswerkers en monniken. Ik heb hier tien jaar geleden een bijzondere Pasen meegemaakt.
De reis naar het klooster was lang en vermoeiend maar ook zeer indrukwekkend vanwege de prachtige natuur. Aan de rand van het bos, zo’n twintig kilometer van de stadswallen verwijderd, hield het asfalt op met bestaan. De volgende honderdtachtig kilometer bestond uit paden met een ondergrond van zand, klei, steen en mos. Aangezien ik geen eigen vervoer had was ik afhankelijk van de enkeling die met een voertuig langs kwam en genegen was mij een lift te geven. Deze enkelingen waren voornamelijk kluizenaars die hun tijd in houten huisjes doorbrachten welke diep in de bossen verscholen lagen. Hun voertuigen waren voornamelijk bolderkarren die getrokken werden door potige werkpaarden. Met elke kilometer werd het bos dikker begroeid en donkerder van kleur. De stammen van de bomen waren bedekt met dikke lappen mos en geluiden, als deze er al waren, werden gesmoord in de kruinen van de woudreuzen. Af en toe hoorde je het gekras van een gekraai, het geknor van een wild zwijn en een echo van iets of iemand dat of die aan het janken was. Het leek me nog het meest op het gehuil van een wolf.
Na anderhalve dag kwam ik aan op mijn plaats van bestemming. Midden op een open plek in het bos lag op een felgroen grasveld het voormalige klooster te schitteren. Het leek wel een sprookje. Het bakstenen gebouw had aan de buitenkant door de ophaalbrug, de uit brons gegoten toegangspoort, de vier torens op iedere hoek en de gracht meer weg van een kasteel. Vanaf de ontvangsthal leidden diverse wenteltrappen je naar bovenliggende verdiepingen. De donkere ruimtes werden verlicht door brandende kaarsen gestoken in gotische kandelaars. Het zou me zeker een week kosten om alle verborgen ruimtes en hoekjes van het gebouw te ontdekken.
Ik werd door een monnik opgevangen en wegwijs gemaakt. Hij begeleidde me naar een kamertje in een van de torens. Vanuit het kleine raam had ik een fenomenaal uitzicht over de kruinen van de bomen. Het bos strekte zich aan alle kanten tot de horizon uit en er was in de verste verte geen tekenen van menselijke aanwezigheid te bekennen. Mijn taak bestond voornamelijk uit het op orde houden van de binnenruimtes en de tuinman te assisteren bij zijn werkzaamheden aan de buitenruimtes. Daarnaast was ik vaak een luisterend oor voor de ontheemde kinderen. Het avondeten was een van de hoogtepunten van de dag. We zaten met z’n allen in de grote eetzaal aan lange houten tafels te genieten van de eenvoudige, voedzame maaltijden die werden opgediend.
Naast een flinke kruiden – en groentetuin beschikten we ook over diverse soorten vee en kleinere dieren. Mijn favoriet was een kolossale haas die jaren geleden vanuit het bos was komen aantrippelen en nooit meer was weggegaan. De haas beschikte over een flinke met gaas overspannen eigen ruimte. Het was hoogstwaarschijnlijk een bejaarde haas, er zat niet veel energie meer in. Emotieloos staarde de haas de ganse dag voor zich uit, maar iedereen was dol op het beest. We beschikten ook over een uit de kluiten gewassen kippenren. Iedere ochtend kwam de tuinman met zeker honderd eieren aanzetten. Dat kwam, nu het over enkele dagen Pasen zou zijn, goed van pas. Jaarlijks werden de eieren speciaal voor de kinderen in vrolijke, bonte kleuren geschilderd.
Op de avond van Goede Vrijdag stond ik met een monnik in een van de torens voor het raampje en staarde naar buiten. De ganse avond was het gehuil van wolven te horen. Verscholen in het woud zagen we de ogen van de wolven opflikkeren waarbij ze ook regelmatig hun tanden ontblootten.
‘Het is weer zover,’ zei de monnik. ‘Iedere tien jaar is het weer zover.’
‘Ik heb geen idee waar je het over hebt,’ zei ik.
‘Een keer in de tien jaar wordt het ons niet gegund eieren te schilderen voor de ontheemde jongeren.’
‘Niet gegund? Door wie?’
‘Door het kwaad in het woud. Het kwaad dat je nu aanstaart.’
Hij draaide zich om en liep weg. Ik had geen idee wat ik hiervan moest denken. De rest van de avond verliep normaal en ging ik vroeg naar bed.
Op 1e paasdag werd ik door kabaal en tumult van buiten vroeg wakker. Ik kleedde me aan en liep richting het lawaai. Mijn hart schoot in mijn keel, er had een slachting plaatsgevonden bij de kippenren. Zo goed als alle kippen waren verscheurd nadat de kippenren was opengebroken. Zelfs alle eieren waren weg. Ik moest aan de woorden van de monnik denken. 'Eens in de tien jaar.' Waarom? Plots moest ik aan de haas denken en ik bereidde me voor op het ergste. Gelukkig was hij ongedeerd, sterker nog, de wolven hadden zijn hok met rust gelaten. De rest van de dag besteedden we aan het repareren van de kippenren en leuke dingen met de kinderen doen om zoveel mogelijk de aandacht af te leiden van de slachtpartij. Vlak voor het avondeten besloot ik nog even langs de haas te gaan. Weer stond mijn hart stil. Hij was verdwenen, maar waarheen? De enige die de sleutel van het hok had was de tuinman en hij verzekerde me dat hij het hok niet had geopend. Hij verwees me door naar de monnik met wie ik de avond van Goede Vrijdag in de toren had gestaan. Op mijn vraag of hij wist waar de haas was antwoordde hij : Iedere tien jaar is het weer zover.
Op 2e paasdag werd ik wederom vroeg wakker van kabaal en tumult. Dit keer was het echter van een andere orde. Vrolijke kinderstemmen vulden de lucht. Ik liep op het geluid af en zag tot mijn verbazing een levensgrote mand vol met beschilderde eieren. Vanuit mijn ooghoeken zag ik ook de haas stoïcijns en emotieloos als vanouds in zijn dichte hok zitten. Wat was hier in vredesnaam aan de hand? ‘Iedere tien jaar is het weer zover’ was het enige wat ik kreeg te horen en dan ook alleen nog maar van de monnik.
De 2e paasdag verliep voorspoedig. Iedereen was blij en het werd een fantastische dag. Vermoeid, maar voldaan ging ik ’s avonds laat naar mijn kamer. Voordat ik ging slapen checkte ik nog even teletekst en stuitte op een raadselachtig bericht. In het midden van het land was een eierboer op beestachtige wijze afgeslacht. Zijn huid was op diverse plekken van zijn lichaam gestroopt en diepe inkepingen her en der, vermoedelijk veroorzaakt door scherpe tanden, markeerden zijn lichaam. Het leek om een onzinnige, uit de hand gelopen roofoverval te gaan. Een groot deel van de voorraad eieren was verdwenen. Het drama had zich ongeveer vijftig kilometer van onze stek afgespeeld. Dit kan niet, dit is onmogelijk - hoorde ik mezelf zeggen. Je legt linken die er niet zijn. Ik besloot naar de haas te gaan kijken. Ik zag niets bijzonders aan het beest. Emotieloos keek het voor zich uit. Toen ik wegliep keek ik heel even snel om. Ik kan me vergissen, maar even leek het of de haas een rits vlijmscherpe tanden naar me ontblootte. In mijn kamer viel ik in een diepe slaap. De volgende dag en dagen ging alles weer zijn gangetje, alsof er nooit iets was gebeurd.
Ik heb behalve thuis nooit iemand verteld wat ik nu precies tien jaar geleden heb meegemaakt. Thuis werd ik niet geloofd. Heel begrijpelijk. ‘Je bent überhaupt nog nooit een nacht hier weg geweest,’ zeiden ze. ‘Je moet een hele diepe droom hebben gehad.’ Ik heb me daar maar bij neergelegd,….maar toch, het was zo levensecht, het voelde zo echt. Ik heb er wel eens over gelezen, over die parallelle levens, dat je ergens anders bent, in een andere dimensie, los van de tijd hier. Dat je,………..ach laat maar. Het klinkt te ongeloofwaardig. Vijf jaar geleden heeft er een grote brand gewoed in het oerbos. Het klooster is tot de grond afgebrand,...... blijkbaar.
Ik ben er de tien jaar daarna eigenlijk nooit meer mee bezig geweest……….tot vandaag, 1e paasdag, precies tien jaar later. Ik zette vanmorgen teletekst op en las het volgende huiveringwekkende bericht:
Een eierboer is op weerzinwekkende wijze beroofd en afgeslacht. Zijn huid is op diverse plekken van zijn lichaam gestroopt en diepe inkepingen her en der, vermoedelijk veroorzaakt door scherpe tanden, markeren zijn lichaam.
Reacties
Een reactie posten